woensdag 9 juli 2008

NATIONALISME: EEN DRIJVENDE KRACHT IN DE MODERNE GESCHIEDENIS?

De vorming van een cultuurhomogene, soevereine staat is de hoogste vorm van politiek nationalisme. In West-Europa ontwikkelden staten zich gradueel vanaf de late middeleeuwen, gepaard gaand met de opkomst van het kapitalisme. De moderne staat bezit, naast het monopolie op geweld, ook enkele andere specifieke eigenschappen die haar onderscheiden van de middeleeuwse prinsdommen of de Antieke imperia, te weten een bureaucratie, een staand leger, een centraal systeem van belastingen, een netwerk van diplomatieke relaties en een economische staatspolitiek.

Staten kunnen in principe dynastiek, autoritair, theocratisch, marxistisch, fascistisch, dictatoriaal, totalitair of democratisch zijn. De dynastieke vorm is in de 20ste eeuw verdwenen, mede onder invloed van nationalistische krachten. Op die manier verdween het tsarenrijk, de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie en het Ottomaanse Rijk. De totalitaire vorm, waarvan nationalisme een belangrijke component is, kende haar grootste sucessen van de jaren 30 tot 50 van de 20ste eeuw. In 1935 werd heel Europa, op de Benelux, de Scandinavische landen, het V.K., Ierland en Frankrijk autoritair of dictatoriaal bestuurd. In bijna al deze laatste landen haalden extreem-linkse of extreem-rechtse groeperingen belangrijke verkiezingsoverwinningen.

Een dictatuur is evenwel geen totalitair regime. In een totalitair regime is er één leider, die de emanatie is van de enig toegelaten partij, die op haar beurt samenvalt met de staat en de heersende ideologie (communisme, fascisme, nazisme...). De openbare mening heeft opgehouden te bestaan. Een dictatuur is een willekeurig despotisme door één of meerdere mensen. Een totalitair regime kan pas ontstaan na de invoering van een democratie. Op dat moment grijpen mensen in die op basis van verschillen in de samenleving (in moedertaal, ras, afkomst...) anderen willen discrimineren, vervolgen of zelfs uitroeien;

De maatschappij moet, volgens hen, homogeen en zuiver zijn. Zulk een staatsvorm kan niet bestaan zonder een sterk en virulent nationalisme. Vandaag bestaan er nog zo’n staten, denken we maar aan Noord-Korea of Iran. De ideologie[1] wordt ook expliciet naar buiten gebracht als een staatsideologie. Hoewel de verschillende totalitaire ideologieën elk op hun manier verschillen, komen ze uiteindelijk allemaal op hetzelfde neer: onderdrukking, indoctrinatie, verknechting van het individu, imperialisme, sacralisering van de staat. Noord-Korea “moet” Zuid-Korea veroveren, de Sovjet-Unie “moest” een ideale staat worden, Italië “moest” het hele Middelandse-zeegebied veroveren. Welke andere gedachtestroom dan het nationalisme, dat zoals we zegden de mensheid compartimenteert en de staat boven het individu stelt, kan aan de grondslag liggen van deze processen?

Vandaag zijn ook de meeste marxistische en fascistische staten verdwenen. Het fascisme is militair verslagen. Of het fascistoïde denken, de combinatie van extreem racisme en extreem nationalisme, verslagen is, is een andere vraag. Gezien de opkomst en het succes van vele zogenaamd “rechts-radicale” partijen in Europa is het antwoord meer dan waarschijnlijk negatief.

Het wezen van conflicten leert ons meer over nationalisme. Er zijn nog steeds talloze grote en kleine conflicten in de huidige wereld. Het Arabisch-Palestijns conflict, de burgeroorlog in Sri Lanka, de Koerdische afscheidingsbeweging, de Tsjetsjeense oorlog, de Afghaanse oorlog, het Iraaks conflict. Voorts zijn er nog gewapende vredes op Cyprus, in Korea, in de grensstreek tussen India en Pakistan. Verschillende oorlogen zijn mogelijk: religieuze, handels-, dynastieke, revolutionaire, guerilla-, koloniale en bevrijdingsoorlogen. Sedert de dynastieke staatsvorm vrijwel verdwenen is in de overgang van feodalisme naar kapitalisme zijn alle moderne oorlogen, incluis de lijst hierboven, nationalistische oorlogen. Immers: het gaat steeds om twee – of meer – staten die elkaar bekampen, om deelstaten of regio’s die zich willen afscheuren of etnische groepen die strijden om superioriteit.

In de twee wereldoorlogen vielen 90.000.000 doden, tijdens de Chinese en Russische burgeroorlog vielen 12 miljoen doden. De Stalinistische en Maoïstische zuiveringen gecombineerd met die van Pol Pot eisten ongeveer 65 miljoen doden. Deze duizelingwekkende cijfers van ‘afgesloten’ conflicten of genocides tonen aan tot wat de mens in staat is wanneer hij zijn medemens bestrijdt met alle mogelijke middelen in de moderne tijd. Dezelfde bedenking kunnen we maken bij modern terrorisme dat tienduizenden mensen doodt en verminkt. Terrorisme is een tactiek, geen ideologie. Mensen sterven in aanslagen. Hebben ze iets gedaan? Begingen ze een voorafgaande misdaad? Neen, ze hebben het “ongeluk” zich op het territorium van een “foute” natie te bevinden of tot deze natie te behoren.

Hier dringen we door tot de kern van het intermenselijk conflict tussen groepen. Oorlogen en terrorisme, aanslagen en bloedbaden komen niet uit de lucht vallen. Men moet eerst de tegenpartij ontmenselijken. Hoe grijpt deze ontmenselijking plaats? Leiders kunnen, vanuit hun gezagspositie, leden van hun afgebakende groep vertellen dat een andere bevolkingsgroep fundamenteel anders is, dat hij té veel verschilt. Ze hebben een kromme neus, spreken een andere taal, hebben een andere cultuur, hebben een andere afkomst, een andere huidskleur, wonen elders. Welbeschouwd is dat geen probleem. Het problematisch karakter neemt een aanvang op het moment dat men uit deze verschillen politieke conclusies trekt. Verschillen worden vastgesteld, lijnen afgebakend op basis van (zichtbare) kenmerken en/of van een afgebakend territorium. Deze mensen zijn anders, dus voor hen gelden andere wetten, andere regels, andere maatstaven. Men zegt dat we deze mensen niet kennen, dat ze onbetrouwbaar zijn, dat ze lui zijn, dat ze profiteren, dat hun leiders huichelachtig zijn. In dit vertoog wordt bij een vergelijking van de twee polen nooit een slechte eigenschap aan het eigen volk, aan de eigen politieke leiders (tenzij ze als “volksverraders” beschouwd worden) toebedeeld. De anderen zijn minder productief, armer, parasiterend, verderfelijk door hun cultuur. Men kan er niet mee samenleven, niet mee praten. Dit zijn duidelijk nationalistische processen. In de hoogste graad van tussenstaatse spanningen, wanneer het erop aankomt om alles op alles te zetten, bestaat er enkel nog de natie. In het kader van de natie mag gemoord, geplunderd, verkracht worden, mogen miljoenen mensen opgeruimd worden. Wat in een normale staat niet kan door een individuele burger, wordt in een oorlog als volslagen normaal en zelfs wenselijk beschouwd.

Dit is een perspectiefverschuiving: wat de mens als individu niet kan, doet hij wel op grote schaal. Hierin ligt ook een deel van de verklaring voor de Holocaust. Wie was schuldig? De man die Zyklon-B in het gat gooide? De kampbewaker? Degene die de deur van de gaskamer opendeed? De ambtenaar die besliste wie moest verdwijnen? De administratie? De overheid? De Leider? Een collectieve daad is voor de mens die schuldeloos wil zijn blijkbaar vaak gemakkelijker te volbrengen dan een individuele.

Nationalisme en soevereinisme zijn dus sterke krachten. Zij leiden niet altijd tot oorlog. Zij leiden niet steeds tot fascisme en totalitarisme. Roken leidt niet altijd tot kanker, rijden onder invloed leidt niet steeds tot ongevallen. Het schept er wel de mogelijkheidsvoorwaarden voor. Niemand zal het aanmoedigen. Vaak wordt het als schadelijk beschouwd door de maatschappij. In de samenleving moeten er ook krachten opstaan die wijzen op de schade die nationalistisch denken kan voortbrengen. Ook nationalisme dat niet ontspoort in gewelddadigheden, maar blijft steken in woord- en structuurgeweld is gevaarlijk. Dit hangt samen met het fundamenteel ondemocratisch karakter ervan.[2]

Nationalisme werd door politieke leiders aangewend vanaf het moment dat het niet (meer) volstond om zich te beroepen op persoonlijke macht en vazallen. Nationalisme is dus een wereldbeschouwing die net als het socialisme, het liberalisme, de christen-democratie en het conservatisme voortvloeit uit de instorting van de feodale maatschappij en de opkomst van het kapitalisme (15de-18de eeuw). Nationalisme is ook een product van de Verlichting want van dan af trad het in zijn actieve en militante fase. De reden is bekend. De nieuwe maatschappij was immers geen standenmaatschappij meer, maar een klassenmaatschappij. Sociale mobiliteit werd mogelijk. Zolang de samenleving zich bevond in een verstard paradigma, d.w.z. in een model waarin iedereen (bij wijze van spreken) van de wieg tot het graf zich bewust is dat zijn plaats (bepaald door God, de Kerk, de Koning...) onverplaatsbaar is, was er voor de leiders van staten geen noodzaak om zichzelf te definiëren anders dan op het goddelijk recht (Lodewijk XIV) of op het natuurrecht. De mensen berustten in hun lot. Later veranderde dit. In het Verlicht despotisch model beriepen de West-Europese keizers en koningen zich niet langer op “le droit divin”, maar wel op Verlichte denkbeelden (“alles voor het volk, niets door het volk”). Maar de tak van de Verlichting die het zwaartepunt legde bij het dynastieke[3] zou plaats ruimen voor de tak die zegde dat de Verlichting niet alleen van het individu zélf uitging, maar dat groepen individuen ook in staat waren machthebbers te controleren[4]. Deze denkbeelden waren al in de middeleeuwen aanwezig, maar konden pas door de grootschalige introductie van het kapitalisme en het wegvegen van de oude structuren ingang vinden. Nationalisme is ontstaan in het Westen, en gezien het Westen 85% van de aardbodem heeft gekoloniseerd, heeft deze ideologie zich op een tijdsspanne van 200 jaar sterker nog dan elke andere weten te verspreiden en consolideren over de aarde, als ware het een olievlek. Sterker dan enige andere omdat ze eenvoudig kan aangenomen worden en omdat ze schijnbaar vanzelfsprekend is. Inderdaad moet men om zich nationalistisch op te stellen geen grote intellectuele moeite doen. Het volstaat te staan op de “rechten” van het eigen “volk” en dat begrip “volk” wordt afgelijnd op basis van een bepaalde taal, religie, etnie of cultuur of eventueel een combinatie van die factoren. Men moet niet beschikken over een theorie, zoals in andere ideologieën. De zogezegde “waarheden” van het nationalisme zijn bovendien onaanvechtbaar. Wie kan loochenen dat een kleurling geen blanke is? Is het dan niet “vanzelfsprekend” dat iemand die in België het Nederlands als moedertaal heeft een “Vlaming” is en als dusdanig “rechten” heeft (in fine: een eigen staat)? Nationalisme heeft dus niet alleen het Westen overspoeld, maar door de kolonisatie en daaropvolgende dekolonisatie ook Afrika, Azië, Oceanië en Zuid-Amerika. Nationalisme is dus niet alleen een politieke actie, maar ook een uitvloeisel van die activiteit. De soevereine staat is niets natuurlijks, maar wel volledig menselijk bepaald en bijgevolg volstrekt artificieel.[5]
Democratie heeft ervoor gezorgd heeft dat nationalistische propaganda een groter draagvlak kon hebben. Niet alleen de behoefte aan propaganda steeg, maar ook de afzetmarkt. Democratie biedt een afzetmarkt voor allerhande ideeën, net zoals het kapitalisme een afzetmarkt biedt voor allerhande goederen en dit des te meer naarmate het stemrecht uitgebreid werd naar alle lagen van de bevolking en zo nationalisme en nationalistische (of racistische, antisemitische enz.) partijen een steeds breder draagvlak konden vinden. In een geïndustrialiseerde staat heeft het centraal gezag duidelijke middelen en criteria nodig om beroep te kunnen doen op volkssteun. Het zich beroepen op de bescherming van eigen territorium, cultuur, taal enz. wordt pas dan belangrijk[6].Zelfs wanneer we kijken naar een proto-geïndustrialiseerde staat als de Sovjetunie tussen 1922 en 1930 zien we het nominaal socialisme verdwijnen ten gunste van een autarkisch nationalisme. Het ontstaan dus van mechanisering, van centralisatie, van de noodzaak aan tastbare verbondenheid tussen burger en staat, de synthese tussen massificatie en publieke opinie zorgen voor een geïdeologiseerde samenleving. Binnen dat netwerk opereren socialisme, liberalisme enz. elk met hun eigen doelstellingen en binnen dat kader opereert parrallel en simultaan het nationalisme.

HROCH heeft in zijn analyse drie fasen onderscheiden binnen hetwelke nationalisme zich ontwikkelt[7]:

Een kleine intellectuele elite van filologen (her)ontdekt de natie, haar verleden, de schoonheid en waarde van de taal. Het volk heeft geen nationaal bewustzijn. (bijv: de Italiaanse gebieden aan het eind van de 18de eeuw)
Minderheidsgroepen stellen programma’s op met nationale eisen. Nationalisme treedt in haar politieke fase. Steeds grotere groepen komen onder invloed van het politieke nationalisme. (bijvoorbeeld: de Italiaanse gebieden vanaf de jaren 1830)
Het nationalisme institutionaliseert zich, de natiestaat krijgt vorm. Door instituties als leger en school wordt de volksopvoeding op nationale leest geschoeid. (bijvoorbeeld: Italië vanaf de eenmaking in 1860)

Het is duidelijk dat dit schema nuttig is, maar niet alles zegt over nationalisme, ook niet over haar ontwikkeling en finaliteit. Eigenlijk is nationalisme steeds in een dynamische ontwikkeling waarbij het zich positioneert tegenover andere nationalismen. Nationalisme kan niet bestaan zonder concurrerende nationalismen, zonder interne (volks-vreemden) en externe vijanden. Mensen worden niet alleen op basis van simpele identificaties geïdentificeerd en gecompartimenteerd, de antagonistische compartimenten moeten tevens voortdurend in een strijd met elkaar verkeren. Waarom?

Empirisch kunnen we stellen dat de oprichting van een soevereine natiestaat de hoogste vorm is van nationalistische politieke agitatie. Een zelfbeschikkende staat positioneert zich per definitie tegenover een andere soevereine staat. De staten handelen naar eigen goeddunken en zullen steeds nieuwe middelen opeisen. Grotere legers, een groter wapenarsenaal, meer kapitaal e.d.m. zijn nodig om de soevereiniteit tegen interne en externe vijanden te verdedigen. De cultus van de natie wordt gesacraliseerd om de burgers intern in het nationaal gareel te houden en om buitenlandse soevereine staten af te schrikken, te imponeren, te overtroeven. In de naam van het nationale wordt alles goedgepraat: oorlogen, plunderingen, moorden, ... De anderen zijn anders. Voor hen gelden dus andere regels. Hoe ver gaan die andere regels? Zijn de nationalistische oorlogen sedert 1815 geen afdoend bewijs dat de wettelijkheid voor de nationalisten vaak enkel voor de eigen staat geldt? IRA-terroristen vermoordden Britten, ETA-terroristen Spanjaarden, Duitsers Fransen enz. Werd dit gedaan omdat deze mensen ergens schuld aan hadden? Of waren deze misdaden mogelijk omdat men de anderen eerst als Britten, Spanjaarden en Fransen bezag en daardoor hun menszijn reduceerde tot hun vermeende identiteit?

Verschillen worden vastgesteld, mensen gecompartimenteerd, anders behandeld. In België zijn we door het zgn. federaliseringsproces al zover gekomen. Soms ontaardt die andere behandeling in ontmenselijking en haatcampagnes. Woordgeweld wordt structuurgeweld, structuurgeweld muteert naar fysiek geweld. Fysiek geweld wordt bedreven in oorlogen en volkerenmoorden. Tussen de opdeling van België en de torens van Auschwitz is er slechts een gradueel verschil...

Door het wettelijke land (=de grenzen waarbinnen het democratisch spel zich afspeelt) te vernauwen tot de eigen natiestaat wordt buiten de natiestaat een feitelijke wetteloze woestijn geschapen, slechts in dienst van de natiestaat voor zover ze haar voordeel kan bezorgen. Dit is een belangrijke preconditie tot geweld. Immers, gewettigd geweld door welke overheid dan ook is voor veel meer mensen een toegankelijk feit dan wettelijk verboden geweld.

Op basis van voorgaande beschouwingen stellen we de volgende omschrijving voor:

Nationalisme is een vorm van politieke activiteit die zich voordoet als een spontaan, natuurlijk of logisch aanvoelen. Deze activiteit ontstaat bij de overgang van een feodale naar een kapitalistische maatschappij en neemt een eigenheid van een bepaalde bevolking, bepaald door herkenbare criteria (ontsnappend aan de vrije wil) als uitgangspunt. Genoemde bevolking woont op een bepaald territorium. Het nationalisme wil een monopolie op het verleden en op het heden (door een ondergeschikt maken van elke ideologie aan het nationalisme). Nationalisme poogt de toekomst te controleren door haar te zien als een natuurlijk en voorspelbaar proces. Het doel van nationalisme is het bezorgen van eigen instellingen en voorrechten aan voornoemde bevolkingsgroep en, mogelijk, in een verder stadium een afgebakend-homogeen territorium dat over soevereiniteit beschikt. Nationalisme is een methode om aardse rijkdommen (materieel en immaterieel) via etnische compartimentering te verdelen en te verwerven. Omwille van haar afwijzing van democratische dialoog met andersdenkenden, haar afwijzing van verschillen en haar afwijzen van een bovenwettelijke rechtsorde in een globaliserende wereld is nationalisme reactionair en antidemocratisch. Nationalisme leidt tot soevereiniteit die andere nationalismen in het leven roept of versterkt, waardoor langs de andere zijde eveneens soevereiniteitsdrang ontstaat, waardoor weer nationalismen opkomen enz.

Korter gezegd kan men stellen dat nationalisme een ondemocratische vorm van politieke bedrijvigheid is die mensen op basis van niet-gekozen kenmerken (of een willoze conformering ermee) een eigenheid toemeet teneinde de voorbije, hedendaagse en toekomstige geestelijke en materiële realiteit – of een deel ervan – op een omschreven grondgebied te controleren[8].

Nationalisme in haar hoogste vorm van politieke bedrijvigheid streeft naar de oprichting van een onafhankelijke, soevereine staat. Dit is een – weliswaar zeer belangrijk – doel van nationalisme, maar niet “het” enige doel. Evenzeer kunnen nationalistische activiteiten betrekking hebben op het oprichten van taal-, ras- of religieus-homogene partijen, vakbonden, ziekenfondsen, sportbonden, parlementen enz. De uitbreiding van een bestaand grondgebied is ook een doel van het nationalisme. Voorrechten voor de eigen bevolkingsgroep worden opgeëist. Eigenheid telt. De nationalist streeft onder het mom van het dichter bij de burger brengen van het bestuur – een gedachte die volledig in strijd is met zijn werkelijk motief, namelijk de oprichting van een gecentraliseerde natiestaat – naar eigen wetten en instellingen. Niet naar betere, meer sociale, meer ethische regels en instituties, ook al stelt de nationalist die misschien wel zo voor.

[1] in Noord-Korea: “juche”, in de ex-SU: “stalinisme”, in het Italië van de jaren 20: “fascisme”
[2] Democratie in de brede zin van het woord (zie p. 9)
[3] Voltaire
[4] Locke
[5] Zoals gelijk welke staat of regime ter wereld
[6] Wat niet wegneemt (integendeel zelfs) dat parallel en vaak naast het nationalisme als raison d’Etat zich nationalismen ontwikkelden die het staatsgezag in vraag stelden, cf. Polen in Rusland en Duitsland, Ieren in Verenigd Koninkrijk.
[7] HROCH, Die Vorkämpfer der nationalen Bewegung bei den kleinen Völkern Europas : eine vergleichende Analyse zur gesellschaftlichen Schichtung der patriotischen Gruppen, Praag, 1968.
[8] Wat dan met het nationalisme dat de vreemdeling uitnodigt om Fransman onder de Fransmannen te zijn, Spanjaard onder de Spanjaarden, Amerikaan onder de Amerikanen ? Beantwoordt dit ook aan deze definitie? Het antwoord hierop is eenvoudig: nationalisme kan slechts bestaan wanneer alle precondities der voorgestelde definitie vervuld worden. Indien de toetreding tot een staatkundige entiteit geen aanzet is om deel uit te maken van een politieke gemeenschap die democratisch, supranationaal recht eerbiedigt – in Europa: een democratische federalistische Europese Unie – kan er geen sprake zijn van nationalistische activiteit. Het spreekt vanzelf dat elke secessie uit democratische staten onverzoenbaar is, daar zij de stapstenen van een Europese (a fortiori globale) rechtsorde in de naam van het soevereine zelfbeschikkingsrecht wegneemt. Voor democratische fusies van staten geldt dit niet.

Geen opmerkingen: