dinsdag 8 juli 2008

GRAVENSTEENMANIFEST: INTELLECTUELE ROMMEL

Een tijd geleden braken 17 "progressieve" kunstenaars en intellectuelen die zich de Gravensteengroep (http://www.gravensteengroep.be) noemen een lans voor de verwezenlijking van wat ze zelf "redelijke en rechtvaardige" Vlaamse eisen noemen. Aan het "taalimperialisme" van "de Franstaligen" storen ze zich enorm. Een aantal mensen – voornamelijk van linkse signatuur – hebben er reeds op gereageerd, ook op deze opiniebladzijden. Hun bijdragen waren nuttig. Tot nog toe echter werd wellicht niet op een exhaustieve manier ingegaan op het ostentatieve intellectuele bedrog dat in het Manifest vervat zit.

Manifeste onwaarheden

Het Manifest van de Gravensteengroep is doordrenkt van een irrationele afkeer van een pluralistische democratie, mogelijkerwijs een conversie van wat men over het multiculturalisme niet durft te zeggen. Om tot die conclusie te komen verwijzen we niet alleen naar de inhoud van het Manifest die we hieronder zullen bespreken, maar ook naar de fraseologie die erin vervat zit. De uitdrukkelijke manier waarop "racisme en xenofobie" in de aanhef worden afgewezen, is typerend voor het discours van extremisten en dient apologetisch geïnterpreteerd te worden. Eenzelfde tactiek vonden we eertijds terug in Oost-Duitsland (D.D.R.) en vandaag in Noord-Korea (officiële naam: democratische republiek van Korea). De steken onder water zijn ook niet min: de taalgebieden kwamen er "onder sterke Waalse druk" en er is de latente verwijzing naar de wereldoorlogen (de Duitstalige meerderheid in een Franse grensgemeente die de grenzen wil wijzigen). In een sfeer van zweverig, romantisch hyper-nationalisme zijn er tevens elementen van futurologie aanwezig ("onomkeerbare toekomst", "de trein van de geschiedenis missen"). En dan zwijgen we nog over de ronduit denigrerende en cynische taal over het "ongezond parasitisme" van "onze Franstalige vrienden"...

Naar de inhoud toe is het opvallend dat het schrijven allereerst een aantal manifeste onwaarheden bevat. Zo menen de auteurs dat de Belgische "constructie" al "177 jaar" aan lapwerk onderhevig is en dat men in het begin van de jaren 60 culturele ruimtes binnen een federatie heeft afgebakend. Het proces van opeenvolgende staatshervormingen begon in 1970 en dateert dus niet van de jaren 60, laat staan van 1830. Of wordt met de pejoratieve term "lapwerk" de taalwetten bedoeld? Het is ook gewoonweg onjuist dat het Belgische "regime" in 1830 essentieel op discriminatie van de Vlaamse bevolking – die in die hoedanigheid toen niet eens bestond – en sociale ongelijkheid stoelde. Het Frans was weliswaar de taal van de hogere administratie, van het leger, het onderwijs en het gerecht, maar niét van de lagere besturen. De keuze voor die taal knoopte overigens aan met een traditie die al dateerde van voor de Bourgondische hertogen en is dus geen "Belgische uitvinding". Men kan voorts moeilijk de Belgische staat verwijten dat ze schuldig was aan het feit dat de burgerij in het zuiden én in het noorden zich van het Frans bediende of dat er nog geen Zuid-Nederlandse eenheidstaal bestond. De oorspronkelijke Vlaamse Beweging (tot 1914) was overigens een Belgisch-nationalistische beweging die het Nederlands op gelijke voet wilde stellen met het Frans binnen een unitair België. Zelfs VNV-voorman H.J. Elias moest toegeven dat er voor 1914 geen "federalistische agitatie" bestond in de Vlaamse Beweging[1]. De opeenvolgende taalwetten (vanaf 1873) zijn het resultaat van haar lange en vaak moedige strijd. Het België van 1830 was voorts de meest liberale staat van Europa. Er waren sociale ongelijkheden, maar die bestonden overal ter wereld en zijn in België weggewerkt door meertalige vakbonden en partijen. Dat schijnen de auteurs uit het oog te verliezen. Dit gezegd zijnde dient men de methode bestaande uit het aanhalen van talrijke historische verwijzingen als "bewijsmateriaal" voor een huidige politieke strijd te verwerpen. Het verleden is nu eenmaal gebeurd. Met rancunes uit het verleden op te dissen helpt men geen samenleving vooruit.
Solidariteit versus recht van de sterkste

De auteurs stellen: « in de post-Belgische context van de Europese samenwerking kan interregionale solidariteit maximaal spelen ». Dit betekent dat zij zuivere soevereiniteit van Vlaanderen en Wallonië als het hoogste goed beschouwen. In een context van losse Europese samenwerking tussen soevereine taalregio-staten wint het principe van interregionale solidariteit inderdaad exponentieel aan belang. Deze samenwerking zal echter enkel ten bate zijn van de rijkere regiostaten die op elk moment de onderhandelde solidariteit eenzijdig en dus ondemocratisch kunnen afbouwen of volledig stilzetten. De auteurs zijn dus helemaal geen voorstander van sociaal-economische solidariteit, die geregeld wordt in een democratisch verkozen nationaal of federaal parlement, maar wel van een onderhandelde solidariteit, zowel op Europees als op Belgisch niveau. Zij zijn voor de dictatuur van de diplomatieke besluitvorming die de parlementen en de democratie uitsluit en voor voldongen feiten plaatst. Dit is het maximale democratische deficit. Steeds minder inspraak voor de burgers, steeds meer onverschilligheid en bijgevolg een drang naar uiterst rechts.
De "progressieve" auteurs nemen voorts voor hun staatsvisie onder andere het gelijkheidsbeginsel als uitgangspunt én pleiten in één adem voor "confederalisme" waardoor de rechtsverhoudingen tussen burgers vervangen worden door machtsverhoudingen tussen staten. Het gelijkheidsbeginsel houdt in die optiek gewoonweg op met te bestaan. Ze dreigen met de onafhankelijkheid als hun eisen in dovemansoren vallen. Dit is alleszins een cirkelredenering, omdat het wél aanvaarden van confederalisme – een bond van onafhankelijke staten – ook een voorafgaande splitsing van België impliceert. Dat het hem om die splitsing te doen is, toont bovenstaand citaat overigens aan.

De auteurs koppelen "politieke solidariteit" aan "economisch-sociale solidariteit". Als we de auteurs dus mogen geloven, mag de geldkraan van de Henegouwse werkloze of zieke dicht, als een deel van de Franstalige burgerij pakweg Dilbeek wil verfransen. Zij huldigen een zeer gevaarlijke stellingname. Als een politiek debat onmogelijk is, moet de sociale interpersoonlijke solidariteit stoppen met te bestaan. Geldt dit enkel voor de Franstalige Belgen, of ook voor de allochtonen, de zwakkeren, de minderbedeelden en de andersvaliden? Overigens is het pleidooi voor het behoud van de "interpersoonlijke solidariteit" van de auteurs gewoonweg absurd, omdat in hun wereldvisie niet de mensen maar wel de staten de dragers zijn van rechten en plichten. De persoonlijke solidariteit wordt als dusdanig gereduceerd tot de eigen volksgemeenschap, wat daaronder ook verstaan moge worden.

Aan de Franstalige politici wordt verweten dat ze door de territoriale integriteit van de taalregio's te willen aantasten de federale structuur ondergraven. De auteurs doen zich dus schijnbaar voor als mensen die bekommerd zijn om de huidige Belgische structuren. Waarom pleiten ze dan voor de splitsing van België? De bewering van de auteurs, met name dat "de Franstaligen" om "principiële redenen" geen Nederlands willen leren is zelfs niet eens bewezen. Maar zelfs als al het bovenstaande de waarheid is, dan nog valt deze houding langs Franstalige, politieke zijde als nationalistisch te omschrijven. Het willen verfransen of inpalmen van grondgebied is immers ontegensprekelijk een uiting van nationalistische activiteit. Het streven naar soevereiniteit van de auteurs ook. De auteurs zijn als critici van het francofone imperialisme dus bijzonder slecht geplaatst. Indien ze logisch waren, zouden ze moeten pleiten voor een strijd tegen hun eigen taalnationalisme. De inspiratie voor hun denken zullen ze hoe dan ook niet terugvinden in eender welke universalistische ideologie die stoelt op het georganiseerde meningsverschil dat we democratie noemen. Dreigen met afscheiding toont aan dat men in feite niet de ideologie van de politieke tegenstanders, maar wel de mensen zélf viseert en de democratie voorbehoudt aan de gepriviligieerde "kaste" van het eigen "volk". Het is dan ook geen wonder dat het Vlaams Belang dat zich in recente publicaties onomwonden uitspreekt voor een verpreiding van de nationalistische gedachte die niet (alleen) op taal, maar ook op de bloed- en rasverbondenheid tussen de Germaanse Vlamingen berust, dit Manifest onmiddellijk heeft toejuicht[2].

Geen visie op Europa

Het is tenslotte tergend om te zien hoe de auteurs begrippen als "subsidariteit", "decentralisatie", en "schaalverkleining" door en onder elkaar gebruiken. Subsidiariteit is een wollig containerbegrip, dat zowel taalnationalisten als euro-sceptici aanwenden om hun autonomistisch streven een pseudo-wetenschappelijk cachet te geven. Decentralisatie duidt dan weer op het functioneren van hiërarchisch ondergeschikte overheden – zoals de provincies en de steden – onder één nationale overheid. Door het gebruik van de term "schaalverkleining" doen de auteurs uitschijnen dat het kleine België een Monsterstaat (Nietschze) is, waarvan de regio's zich moeten afscheuren[3]. Over een meer rechtvaardig, ethischer, humaner, socialer bestuur wordt niet gesproken. Volgens de auteurs volstaat een “eigen bestuur” dat dan een “beter bestuur” zou zijn” De auteurs suggereren dat de drang naar regionale autonomie een natuurlijke evolutie is, die zich in gans Europa voordoet. Maar staten als Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland of Polen desintegreren helemaal niet, hoewel geen enkele van hen taal- of cultuurhomogeen is. Bovendien zijn nationalistische bewegingen ouder dan vandaag. Ze komen in Europa al minstens 200 jaar voor en zijn geen spontane of natuurlijke fenomenen maar wél het gevolg van door mensen gestuurde acties. Vraag is of het streven naar nieuwe, taalhomogene, vaderlanden wel een goede zaak is, zowel in Belgische als in Europese of globale context.

Wie, zoals de auteurs, geïnspireerd door een historisch revisionisme de afmetingen van meertalige democratische besluitvormingsstructuren wenst te verkleinen in een wereld van steeds grotere problemen, neemt de burgers niet serieus. Dat neemt niet weg dat het Manifest mede bijdraagt aan de banalisering van het etnisch nationalisme dat ideologisch louter door radicaal-rechts of door extremisten kan verdedigd worden. Natuurlijk staat de Gravensteengroep niet alleen in haar radicale stellingnames. Elke taalgesplitste partij moet tot op zekere hoogte een deel van het programma van het Vlaams Belang of de N-VA overnemen wil het zijn raison d'être niet verliezen.

Taalfederalisme als motor nationalisme

Sterker nog, de hele infrastructuur en dialectiek eigen aan het Belgische "federalisme" ontwikkelt een autodestructieve suprastructuur, onder andere gesplitste partijen, ziekenfondsen, sportbonden enz. Aangezien verschillen tussen afgebakende taalregio's de basisgrond vormen waarop ons bestel gebouwd is, staat de deur naar de volledige splitsing van het land wagewijd open. Kortom, het federalisme is onlogisch. Dat het Brussels Gewest (unitair en territoriaal tweetalig) bestaat, toont dit trouwens aan.

Voorts is het gewoonweg onmogelijk om het feitelijke Belgische discriminerende, taalracistische apartheidssysteem te verdedigen, zonder de moraal te schenden. Daarbij komt nog dat dit systeem tegelijk haaks staat op onze nationale tradities (prinsdommen en provincies) en – belangrijker – volledig anachronistisch is binnen het kader van de EU in globale context. Bedrijven fusioneren over landsgrenzen, a fortiori over taalgrenzen heen. De grote uitdagingen – massale vervuiling, nucleaire proliferatie, verwoestijning, gebrek aan schaarse goederen (zoals drinkwater), internationaal terrorisme, de opwarming van de aarde – schreeuwen om een democratische, supranationale aanpak.

Overigens is het hele systeem anti-democratisch (niet-sanctioneerbare overlegcomités, gebrek aan nationale kieskring, geen volksraadpleging bij opeenvolgende staatshervormingen) en zelfs ongrondwettelijk. Minstens volgende grondwetsartikels worden doorlopend geschonden: het gelijkheidsbeginsel het niet-discriminatiebeginsel, het verbod op standsvorming (art. 10 en 11 Belg. GW; de nieuwe "standen" zijn de taalgroepen, waarvoor ten dele andere regels gelden, die sommigen bijnadelen, bijvoorbeeld aangaande fiscaliteit: geen kijk- en luistergeld voor "Vlamingen", wel voor "Walen), art. 42 (de plicht van de Volksvertegenwoordigers om de hele Natie te vertegenwoordigen) en art. 91 (de Grondwettelijke eed van de Koning, ergo van 's lands Regering om de integriteit van het grondgebied te bewaren maakt ipso facto deelname van confederalistische of separatistische partijen aan de Regering onmogelijk).

Ook de federale loyauteit (art. 143 § 1. Belg. GW) wordt doorlopend geschonden (zie eenzijdige actie van Vlaams "Minister-President" K. Peeters die de federale staat openlijk financieel chanteerde indien deze geen bevoegdheden wilde afstaan.). Overigens wordt ook het supraconstitutionele decreet van 18 november 1830, dat bepaalt dat de Belgen onafhankelijk zijn [als natie], onder druk te staan. Kortom: dit systeem is staatsbedreigend. Deze bedreiging op onze meertalige democratie ligt hem niet alleen in het onconstitutionele karakter v.h. taalfederalisme, maar meer nog in het dualistische en hyper-polariserende karakter van de instellingen.

Volledigheidshalve voegen we er nog aan toe dat het federalisme absurd is voor een klein land als België, alsook bijzonder inefficiënt, duur en hypercomplex. Zes regeringen en zeven parlementen telt ons landje (hebben wij wel 600 bekwame politici?), terwijl 15% van de mensen onder de armoedegrens leeft. Overigens heeft België de helft van het aantal inwoners van Mexico-stad... En wat een tijd- en krachtenverspilling brengt dit systeem dan nog mee, tijd die we in nuttigere en dringende zaken zouden kunnen steken. Een pervers neveneffect van het taalfederalisme is trouwens dat bestaande problemen enkel maar vergroot worden.

Hoe meer men splitst, hoe meer verschillen men crëert en vice versa. Bovendien kan de slechtere economische situatie in bepaalde delen van het Zuiden van het land niet gesaneerd worden, daar een nationale economische politiek door de surrealistische bevoegdheidsversnippering welhaast onmogelijk is geworden. Dit is ook de wens van sommigen, al zullen ze zulks nooit openlijk toegeven. En dat terwijl de Europese Unie (art. 2 Verdrag van Rome, 1957) net gebiedt het tégengestelde te doen. Het taalnationalisme wordt dus versterkt door het huidige bestel en door de economische conjunctuur. Die wordt dan weer door het taalfederalisme bestendigd. Als men niet radicaal voor unitarisme kiest – hét grote politieke taboe – blijven we zitten we in een doodlopend straatje.

Bovenstaand manifest kan slechts gedijen in bovengeschetste context en verkrijgt maar het aureool van intellectualisme in een nationalistische samenleving die geen logica meer kent. Zouden we niet beter spreken over het nut van het taalfederalisme, heren filosofen?


[1] H.J. ELIAS, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte Deel IV, Antwerpen, 1955, p. 216.
[2] « De oorsprong van de Vlamingen » in Breuklijn, vormingsblad VBJ V.U. Frank Vanhecke, Brussel, 2007, p. 2-8.
[3] Een « Monsterstaat » is een staat die er gekomen is nadat alle kleine staten zijn opgeslokt door grootmachten die op hun beurt geabsorbeerd worden door een superstaat. Uiteindelijk, zo schrijft Nietschze, valt alles ineen en resten nog de chaos en het nihilisme...

Geen opmerkingen: