donderdag 17 juli 2008

GOED GEZIEN: CONFEDERALISME (DE MORGEN 17 JULI 2008, "DE GEDACHTE")

De hele discussie rond de Belgische staatshervormingen toont ten overvloede aan dat we welbeschouwd in een land van politiek ongeschoolden leven. Her en der duiken kreten op dat we nu maar zouden moeten opteren voor een "confederaal model". Men doet uitschijnen - bewust of onbewust - dat het hier een soort variant betreft van federalisme.
Niets is minder waar. Een confederatie is allereerst geen staat, maar een los verbond van onafhankelijke staten (bijvoorbeeld: Vlaanderen en Wallonië) die door een wederzijds opzegbaar contract gebonden zijn. Het is dus duidelijk dat separatisme aan confederalisme voorafgaat, al zullen weinige politici en opiniemakers zoiets openlijk toegeven.
Een confederatie wordt ook gekenmerkt door een zeer zwakke centrale overheid die een onderhandelde solidariteit regelt tussen lidstaten van het gemenebest, niet tussen burgers. Deze solidariteit kan ten allen tijde door één (rijkere) lidstaat opgezegd worden. Een confederatie kent geen burgers, er zullen dus geen Belgen meer zijn, enkel Vlamingen en Walen. Dit staatsmodel heeft ook geen rechtstreeks verkozen parlement meer. Het confederale parlement wordt verkozen door de deelstaten, een soort getrapt kiessysteem dus, zoals dat voorkwam tot in de 18de eeuw. Overigens heeft geen enkele confederatie ooit zichzelf overleefd: ofwel evolueerde zulk een model naar een sterkere (federale, unitaire) staatsvorm, ofwel viel de staat uiteen. Dat er vandaag op de wereld geen enkele confederatie (meer) bestaat, toont aan welk onstabiel systeem dit wel is.

zaterdag 12 juli 2008

NIKS MIS MET UNITAIR BELGIË

Brussel - Hans Van de Cauter en Bruno Yammine lazen "vol interesse, maar ook met stijgende verbazing" de tekst 'Deze crisis is nuttig' van jurist en advocaat Jean-Pierre de Bandt ('De mening van lezers', BDW 1112 van 20 december 2007). "Ervan uitgaande dat een open discussie de beste manier is om op een constructieve manier aan de Belgische meertalige samenleving te werken, vonden we het nodig een gemotiveerd antwoord te formuleren."

Terecht pleit de heer De Bandt ervoor om, na de slopende regeringsonderhandelingen van 2007, anders te gaan denken over de staatshervorming. De voorbije crisis heeft België zeer zwaar onder druk gezet, maar tot grote verbazing van haar fanatieke tegenstrevers is de staat overeind gebleven. Bovendien heeft de crisis de macht opnieuw voor een deel verschoven van de politici naar de bevolking via vele buitenparlementaire initiatieven. De beweging voor eenheid vanuit de bevolking vertaalt zich nog niet echt in de politiek en de media, die beheerst blijft door separatistische krachten. Maar kunnen politici en opiniemakers vanuit een ivoren, taalnationalistische toren eeuwig de wil van de bevolking blijven negeren?

Zeer terecht stelt de auteur dat het tweeledig federalisme niet werkt en nooit zal werken, en dan ook ten grave moet worden gedragen. Inderdaad, het Belgisch 'federalisme' werkt helemaal niet federerend, maar wel polariserend en desintegrerend. De kern van het probleem schijnt de auteur echter volledig te ontgaan. Zijn cruciale redeneerfout bestaat erin te denken dat de 'constructiefout' van het Belgische federalisme de overlapping van gewesten en gemeenschappen is. Dit klopt uiteraard niet. Het is net door deze overlapping dat het moeilijker is om bevoegdheden te splitsen; denken we maar aan de gezondheidszorg in het Brussels gewest. Voorts denkt de auteur verkeerdelijk dat het Belgische probleem zich alleen in Brussel situeert. Houden de communautaire problemen niet het hele land in hun verstikkende wurggreep?
Vlaams- en Waals-nationalismeHet echte probleem in België is het Vlaams- en Waals-nationalisme, die versterkt worden door verschillende factoren zoals het de facto tweeledige 'federalisme', het monopolie van taalpartijen op de media en de so­ciaal-economische verschillen tussen Noord- en Zuid-België.

De conclusies van de auteur staan haaks op zijn correcte vaststellingen. Hij suggereert een evolutie naar een federatie met vier deelstaten (de huidige gewesten en de Duitstalige gemeenschap). Nochtans stelt hijzelf dat het bestaan van taalgroepen geen aanleiding dient te geven tot het oprichten van hiermee congruerende staatsstructuren. En hoewel de auteur ook waarschuwt voor de gevolgen van een "etnische indeling", die bij voorbaat tot falen gedoemd is, pleit hij toch niet tegen een indeling van België op taalkundige basis. Het is overigens volkomen onduidelijk waarom de auteur vindt dat in Brussel een tweetalige deelstaat­structuur wel mogelijk is (zelfs territoriaal), maar tegelijkertijd stelt dat België voorts in homogene, nog autonomere taalgebieden opgedeeld dient te worden.

De oplossing van de auteur vertoont alle kenmerken van de huidige staatsstructuur. Nergens spreekt de auteur over een normenhiërarchie, een eenheid in buitenlandse politiek, een willekeurige niet-nationalistische indeling van de staat, het heroprichten van natio­nale partijen, het herfederaliseren van bevoegdheden (milieu, buitenlandse handel, landbouw, sport,...). Zijn voorstel om de bipolariteit te doorbreken, is dan ook volledig ontoereikend en zal – hoe paradoxaal ook – de tweeledigheid van het land alleen maar versterken. Ten eerste omdat de overlapping van gemeenschappen en gewesten wegvalt. En ten tweede omdat de Brusselse en een Duitstalige deelstaat, die vandaag ook al bestaan, de feitelijke Belgische bipolariteit niet kunnen opheffen.

Nochtans stelde de auteur vijftien jaar geleden al dat de regeringsverklaring van 1968, die voorzag in een provinciale decentralisatie, slechts sneuvelde onder nationalistische druk, met als gevolg de eerste staatshervorming, waarbij de creatie van gewesten in het vooruitzicht gesteld werd (1970). De "constructiefout" in ons zogenaamde federalisme is dus eigenlijk een bewust manoeuvre van nationalistische krachten. Een grondige staatshervorming dient absoluut rekening te houden met een ontdubbeling van onze staat. De provincies – die de huidige deelstaten perfect zullen vervangen – kunnen bepaalde uitvoerende taken van de federale overheid overnemen. Andere bevoegdheden worden dan weer best uitsluitend op nationaal (of Europees) niveau behandeld.

Natuurlijk zal een interpersonele én structurele solidariteit binnen dit vernieuwde België cruciaal zijn. Het aanleren van de tweede grote landstaal en een verhoogde strijd tegen het nationalisme ten slotte vormen het sluitstuk op deze nieuwe structuur. Aangezien een verpletterende meerderheid (90 procent) van de Belgen geen separatisme wil, is het logisch dat deze groep mag beslissen over de toekomst van België. Het is helemaal niet 'ouderwets' of 'dom' om te pleiten voor een rechtzetting van het dualistische taalfederalisme. Integendeel, het getuigt van een toekomstgerichte geest, burgerzin en gezond verstand om politieke fouten aan te klagen. Het dure, ingewikkelde, inefficiënte, ondemocratische, taaldiscriminerende en staatsbedreigende federalisme zal, als de mening van de Belgen eindelijk gevraagd en gerespecteerd wordt, op termijn onvermijdelijk ingeruild worden voor een goedkoop, simpel, efficiënt, democratisch, meertalig en meerpolig unitarisme met provinciale decentralisatie.

Hans Van de Cauter, nationaal ondervoorzitter B.U.B. en Bruno Yammine, historicus

DEMOCRATIE IN ALLE TALEN

In hun opiniestuk zetten drie Jong N-VA’ers onlangs op deze bladzijden hun maatschappijvisie uiteen (De taal van de Vlaming, De Morgen, 11.09.07). Centraal in hun betoog staat dat taal een dominante factor is in het opbouwen van soevereine staten. Ironisch genoeg is hun gedroomde republiek Vlaanderen zélf niet eentalig, maar huisvest het honderdduizenden Franstaligen in Brussel en de Rand eromheen. Een meertalig België kan niet, een meertalig Vlaanderen blijkbaar wel. De collectieve identiteit die taalhomogene staten zou scheppen leidt volgens hen tot meer democratie en meer solidariteit. Taal is inderdaad een communicatiemiddel. Maar meertalige politieke staten bestaan en functioneren ook. Denken we maar aan Zwitserland, Luxemburg en Canada. Zijn deze staten niet “democratisch en solidair”? Meer nog, zal het splitsen van de sociale zekerheid, hetgeen bij het uiteenvallen van België uiteraard zal gebeuren, leiden tot méér solidariteit? Of heeft enkel het zogenaamde eigen volk recht op solidariteit?

De toekomst zal hoe dan ook leiden tot meer meertalige organisaties, parlementen, structuren en contacten. In de huidige EU worden niet minder dan 23 talen officieel erkend. In Europa bestaan slechts twee taalhomogene staten (Portugal en Ijsland). Er is dus nog veel werk aan de winkel voor nationalisten. Het is hoogst twijfelachtig of een EU, gegrondvest op een paar hondertal soevereine taalregio’s, makkelijker te besturen zal zijn dan de huidige Unie.

Met eentalige partijen, parlementen, vakbonden en drukkingsgroepen kan niet in Europese, laat staan in globale context aan democratische besluitvorming gedaan worden. Diegenen die het tegendeel beweren, zoals de N-VA, en weigeren de structuren aan te passen aan de grotere politieke dimensies van onze wereld plaatsen zichzelf buiten het democratische spel. Zij doen zich graag voor als eerbare Europeanen, maar het Europa dat zij wensen is geen democratische unie, maar een contractueel verband tussen onafhankelijke entiteiten. Een Europa van 19de eeuwse natiestaten dus, een “ideaal” dat de auteurs nochtans met klem ontkennen na te streven. Die onafhankelijke staten bevinden zich in een diplomatieke verhouding. De diplomatieke besluitvorming die uit deze positie voortvloeit, kennen we in België ook. Denken we bijvoorbeeld aan de bestaande overlegcomités die niet door de burger ter verantwoording kunnen worden geroepen en het door de auteurs erkende democratische deficit dat hieruit voortvloeit.
Het is voorts opmerkelijk dat de auteurs het individu dat één aspect van zijn identiteit zijn leven laat bepalen omschrijven als een fanaticus, daar waar zijzelf het hele politieke leven herleiden tot een unidimensionaal “talig” gebeuren. Zij omschrijven zichzelf met andere woorden, ongewild wellicht, als politieke fanatici. Tegenstellingen tussen links en rechts, mannen en vrouwen, stad en platteland enz. immers zijn om één of andere reden ondergeschikt aan de taal die Vlamingen verbindt. Het communicatiemiddel wordt een politiek instrument dat alle andere andere facetten onderdrukt. België telt twee publieke opinies: een Vlaamse en een Waalse. Alsof de Nederlandstalige Belgen het over alles eens zijn. Behoort het omgaan met verschillen niet net tot de kerntaak van een democratie?

Wat opvalt in nationalistische betogen als deze is dat ze benadrukken dat België vandaag geen meerwaarde meer biedt voor Vlaanderen. Meerwaarde in wat? In geld, macht of aanzien? Welke “meerwaarde” biedt Limburg voor Antwerpen? Deze hele theorie is bijzonder asociaal. Wie doorredeneert kan op basis hiervan alle zwakkeren en hulpbehoevenden eenvoudigweg uit de samenleving verstoten, omdat ze geen zogenaamde meerwaarde bieden.

De auteurs omschrijven overigens nationalisme niet als een gevoelen, maar als een ideologie. Mooi. Voor wanneer de fusie tussen de N-VA en het FDF? Wat dit voorgaande opiniestuk nogmaals bewijst is dat het nationalisme een antisolidaire strekking is. Het deelt de mens in op basis van criteria die onafhankelijk zijn van de vrije wil – zoals taal – om mee aan binnenstaatse, politieke besluitvorming te doen. Nationalisten kunnen dan ook geen dialoog aangaan met mensen die anders zijn, omdat zij geen waarde hechten aan het democratisch debat. Democraten willen anderen overtuigen. Nationalisten willen zich afscheuren van anderen, hun 'verdrukkers' verjagen, een staat oprichten die cultuurhomogeen is. De anderen, die in dit geval niet het geluk hebben op Vlaamse grond geboren te zijn en een andere taal spreken, mogen niet tot de politieke belangengemeenschap behoren. Met hen kan men zogezegd geen democratische dialoog aangaan. Niet wat de andere denkt, maar de persoon zélf is eigenlijk de vijand. Het is precies dat soort denken dat alle mogelijke onheil in de wereld rondstrooit. “Quid N-VA”, inderdaad.

DE TOEKOMST IS AAN GROTERE GEHELEN

Volgens G. Rachman (« De toekomst is aan de kleine landen », De Tijd, 21.12.2007) is secessie binnen de Europese Unie niet zo erg. Integendeel, zo stelt de auteur, kleine landen zoals Kosovo of morgen misschien Vlaanderen, Wallonië en Schotland zijn de modellen van de toekomst. "Homogene", kleine landen zijn volgens hem concurrentiëler, veiliger en welvarender. De voordelen van groot te zijn – het bezitten van veiligheid en voorspoed – zijn in de moderne wereld, zo stelt Rachman althans, niet meer belangrijk. Sta ons toe te twijfelen aan deze uitgangspunten.

Het kan natuurlijk zijn dat bepaalde kleine landen welvarend of veilig zijn. Maar dit impliceert nog niet dat er een causale band bestaat tussen de twee. Zijn Cyprus, Albanië, Tsjetsjenië, Armenië, Macedonië, Lesotho, Kirgizistan, Somalië of Laos dan zulke prettige plaatsen om te leven? Nochtans gaat het steeds om landen waar minder dan 10 miljoen inwoners zijn – een criterium dat de auteur belangrijk toeschijnt om welvaart te meten.

Het is tevens onwaar dat grotere staten niet meer veiligheid bieden. De Europese Unie is net opgericht om een nieuw en bloedig conflict te voorkomen. In dat opzicht is het vreemd dat de auteur zelfs stelt dat het als klein land niet nodig is om lid te zijn van een internationale militaire organisatie. Zwitserland en Ierland zijn dat ook niet, en die lopen volgens hem geen gevaar op een invasie. Welnu, deze twee landen zijn nooit door een invasie bedreigd geweest. Dat ligt niet aan het feit dat ze klein zijn in de huidige wereld, maar heeft alles te maken met geografische factoren. Ierland kon zo buiten de twee Wereldoorlogen blijven. Zwitserland, omringd door bergketens, heeft sedert de Napoleontische tijd geen enkele inval meer meegemaakt. Het klopt tevens niet dat grote landen vandaag minder expansionistisch zouden zijn omdat het binnenvallen van kleine landen zoals de auteur zegt "tegenwoordig flink pijn kan doen", daarbij verwijzend naar de invasies van Afghanistan en Irak. Wat Afghanistan betreft, volstaat het te stellen dat het Britse wereldrijk in de 19de eeuw dit landje niet wist te veroveren. Kleine landen die een gunstige geografie hebben voor guerilla-oorlogvoering, zoals Viëtnam of Afghanistan ten tijde van de Sovjet-invasie, waren altijd al moeilijk te veroveren. Het klopt overigens gewoonweg niet dat grote staten vandaag minder expansionistisch worden. Wie dat niet gelooft, verwijzen we naar het beleid van de VSA sedert de val van de Berlijnse Muur of het Rusland van Poetin.
Welvaart kan enkel maar gegarandeerd worden door schaalvergroting, niet door schaalverkleining. Het is de taak van bijvoorbeeld de E.U. om daarvoor te zorgen. Als bedrijven en multinationals over landsgrenzen heen fusioneren, moet de democratie zich net aanpassen aan deze dimensies. Het oprichten van nieuwe, kleine soevereine staten staat haaks op deze beweging. Net om concurrentieel te blijven met landen als China, India of de VSA breidt de Europese Unie uit. Het valt ten zeerste te betwijfelen of een Europese "Unie" van een tweehondertal onafhankelijke regiostaten beter opgewassen zal zijn tegen de immense Chinese markt. Ze zal eerder economisch en politiek een appendix worden van het grote Aziatische vasteland – wat ze geografisch trouwens ook is – paradoxaal genoeg om een reden die de auteur zélf aanhaalt. Volgens hem halen grote Aziatische landen hun welvaart niet uit hun binnenlandse, maar wel uit de buitenlandse markt. Loont het voor Aziaten of Amerikanen dan niet de moeite om tientallen kleine micro-economieën tegen elkaar uit te spelen in plaats van op te tornen tegen een politiek en economisch eengemaakt Europa? Maar er zijn nog redenen om de schaal van de democratische besluitvorming, ergo van de staatkundige gehelen, te vergroten. Zo spelen alle echte problemen van de huidige wereld zich op globale schaal af. Denken we in dat opzicht maar aan de verwoestijning, de opwarming van de aarde, de schaarste van bepaalde goederen zoals drinkbaar water, het globale terrorisme, de proliferatie van nucleaire wapens enz. Al deze problemen overstijgen niet alleen de huidige landsgrenzen, maar zelfs de Europese ruimte. In dat opzicht is het streven naar nieuwe soevereine staten zelfs volledig anachronistisch, ja, zelfs absurd.

Kleine landen neigen naar meer homogeniteit, schrijft de auteur. Is dat wel zo? Is het viertalige Zwitserland homogener dan het officieel eentalige China? Zwitserland is bovendien nog groter dan België. Alles is dus erg relatief. Is homogeniteit – wat men daar ook onder moge verstaan – bovendien wel wenselijk? Zoja, waarom dan de Europese eenmaking of de stichting van het nieuwe, multiculturele en meertalige Zuid-Afrika? Is het niet interessanter om vele culturen en visies binnen één staatkundige koepel te verenigen? Overigens zijn kleine en homogene landen als concept zelfs niet haalbaar. In de Europese Unie zijn er maar twee eentalige staten: Ijsland en Portugal. Alle staten zijn multireligieus. Ook al zouden al die landen op taalbasis desintegreren, dan nog zouden de zogezegde "etnische problemen" blijven bestaan. In ex-Joegoslavië reproduceert het Joegoslavisch "probleem" zich nu in elke oude deelrepubliek. Elk Europees land heeft autochtone en allochtone (vaak islamitische) minderheden. Nederland heeft de Friezen en Limburgers, Spanje heeft Basken en Catalanen, Bosnië zit met een lappendeken van religies. Een onafhankelijk Vlaanderen zou overigens nog méér rechten aan Franstalige inwoners moeten toekennen – door een verplichte ratificatie van het zgn. Minderhedenverdrag – dan vandaag, hoe paradoxaal dat ook moge klinken.

Kleine landen zijn, zo heet het voorts, makkelijker om te besturen. Dit is wellicht waar. Maar dictaturen zijn zelfs nog makkelijker om te besturen en toch is deze staatsvorm de slechtst denkbare. Bovendien biedt kleinschaligheid zelfs geen garantie voor goed bestuur. Deze stelling is overvloedig bewezen door de conflicten in Noord-Ierland, Bosnië en Israël.

Rachman verwijst tenslotte naar onafhankelijkheidsstreven als een fantastische marketingtruc. Toerisme en welvaart zou ons te beurt vallen. Alsof een eengebleven Tsjechoslovakije ook maar één toerist minder zou gehad hebben. Niemand, vervolgt de auteur, bekommerde zich om de Baltische staten, maar nu ze onafhankelijk zijn, genieten ze van een identiteit, een imago en buitenlandse investeringen. Welk imago heeft Letland eigenlijk? Weet de auteur dat in die "homogene" staat maar 59% Letten leven? De rest van de bevolking bestaat uit minderheden, zoals (Wit)Russen, Polen of Oekraïners. De toegenomen investeringen in de Baltische staten, hebben overigens niets te maken met hun onafhankelijkheid en nieuw verworven kleinschaligheid, maar alles met de implosie van het communisme. Dat een open markt van honderden miljoenen meer investeringen aantrekt, toont het Chinese "markt-socialisme" aan. Overigens waren de Baltische landen onafhankelijk en zijn ze in 1940 door de USSR gewoonweg geanexeerd. Dat ze nu hun identiteit in zekere zin herbeleven, komt omdat de oude bezetter weg is. Het herenigde Berlijn trekt overigens oneindig meer toeristen dan het oude West-Berlijn, laat staan Oost-Berlijn. Was de eenmaking van Duitsland dan een slechte zaak?

Tot slot nog dit. We léven nota bene in een klein land, derhalve zou het voor taalnationalisten onzinnig moeten zijn om zich op dit soort schrijfsels te beroepen teneinde hun ouderwetse ideologie toch nog op de één of andere manier te kunnen slijten. België is voor de taalnationalisten waarschijnlijk te groot... Waarom ze hun eigen theorie niet doortrekken en ervoor ijveren om de Belgische gewesten en gemeenschappen op te splitsen in nog kleinere entiteiten zoals provincies, arrondissementen, of desnoods graafschappen en vorstendommen – nu we ons toch in de romantiek van 1302 bevinden – is eerder onduidelijk. De stadstaat Antwerpen, het Monaco van het noorden? Als de nationalisten logisch waren, zouden ze die idee zeer genegen moeten zijn...

GROOT-NEDERLAND: ABSURD EN GEVAARLIJK

Marnix Beyen publiceerde in De Morgen een uiterst lezenswaardig opiniestuk, waarin hij de historische onzin die Wilders en Bosma eerder verkondigden op overtuigende wijze met de grond gelijk maakte ("De wankele basis van Groot-Nederland", DM 9.07.08). Maar de Antwerpse docent vergist zich wellicht wanneer hij het stuk van de twee Nederlandse politici afdoet als "geraffineerde kolder". Zeker, hun schrijven heeft er veel van weg, maar het is beslist méér dan dat: het is gevaarlijk imperialisme.

Zo noemen de Groot-Nederlandse auteurs België een "kunstmatige staat", een "gedrocht" dat door diplomaten uitgevonden werd. Groot-Nederland zou dan een natuurlijke staat zijn, door lotsverbondenheid in het leven geroepen. Hierbij rijst meteen volgende bedenking: welke staten op deze wereld zijn natuurlijk of door God gewild? Het antwoord kan natuurlijk alleen maar zijn dat élke staat op deze wereld kunstmatig is, omdat ze door mensen in het leven is geroepen. Elke staat komt tot stand door oorlogen, dynastieke huwelijken, verdragen, secessie, unie e.d.m. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was zelf nota bene bij uitstek een diplomatieke constructie die in het leven werd geroepen door het Congres van Wenen, door een handvol Europese regeringsleiders. Anderzijds bestond een Bourgondische en later Habsburgse Zuid-Nederlandse bondsstaat doorlopend van het eind van de 16de eeuw tot de Franse revolutie. De Belgische revolutie van 1830 kan niet los gezien worden van de liberale revoluties van het midden van de 19de eeuw en is dus geenszins een soort volkomen aberrant elitair project.

Welbeschouwd hebben de Nederlanden maar korte tijd een politieke Unie gevormd, te weten van 1430 tot 1585 en van 1815 tot 1830. Wanneer staten moeten gevormd worden op basis van historische 'argumenten', dan zouden voornoemde auteurs eerder moeten pleiten voor een aansluiting van de provincies Oost-, West- en Zeeuws-Vlaanderen bij Frankrijk en van de rest van België en Nederland bij Duitsland. Vergeten we niet dat honderden jaren – nominaal zelfs tot 1806 – het merendeel van onze gewesten deel uitmaakte van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie.

Overigens hebben de auteurs een punt. Het is inderdaad zo dat het Vlaams Gewest één van de rijkste regio's ter wereld is. Volgens hen verdient het daarvoor de meeste achting van elke Nederlander. Ze "vergeten" er echter wel bij te vertellen dat genoemde regio deze status verwierf binnen een eerst unitair Belgisch kader, en niét ondanks België. Het was immers de unitaire Belgische staat die zwaar geïnvesteerd heeft in de ontwikkeling van de havens van Zeebrugge en Antwerpen, van de spoor- en auto(snel)wegen en diens meer. Men mag evenmin vergeten dat Nederland van 1830 tot en met 1950 op alle vlakken achterop liep op België en dat de Friese taal zelfs vandaag nog niet eens een landstaal is in Nederland. Maar dat is voor de heren Wilders en Bosma blijkbaar geen probleem. Wat verwacht men ook van mensen die zoveel van België weten dat ze de "Waal" Jules Destrée ervan betichten om de Koning in het Frans aan te schrijven omdat het Koningshuis Franstalig is (spreken "Walen" dan zélf geen Frans?). Kleine bedenking hierbij: tot 1890 sprak het Nederlands Koningshuis louter Frans (en dat na honderden jaren Nederlandse staatsvorming door de Oranjes!) De "hereniging" (sic) van Vlaanderen en Nederland wordt afgeschilderd als een hereniging van de ... Zeventien (!) Provinciën. Welnu, die Zeventien Provincieën omvatten de héle Benelux, niet louter “Grootnederland”.

De Nederlandstalige Belgen moeten zich geen illusies maken over wie in het Groot-Nederland de plak zal zwaaien. Ondanks wat nietszeggend gebazel over de mogelijkheid van een confederatie, verheugen de auteurs zich over een "fusie" van Vlaanderen met Nederland. Men lette in dat opzicht ook op het subtiele doch veelzeggende woordgebruik: "Nederland moet de Vlaamse Leeuw aan de borst drukken". Geschiedkundige argumenten, lege begrippen als verwantschap en lotsverbondenheid en de aanhechting van gebieden op basis van taal hebben gevaarlijke antecedenten in het verleden. Denken we maar aan de anschluss van Oostenrijk of Sudetenland door Duitsland (1938).

De Vlaamsgezinden die deze oproep gehoor geven, begeven zich overigens op het pad van de ultieme contradictie. Enerzijds zijn zij al dan niet terecht tegen beweerd francofoon imperialisme rond Brussel, anderzijds wordt Nederlandse gebiedsdrang toegejuicht. Ironisch genoeg zijn het net deze ideeën die niet alleen een gevaar vormen voor de toekomst van België, maar ook voor de toekomst van de Benelux. Groot-Nederlanders drijven net als separatisten Romaans-België, Brussel en de Rand in de armen van Frankrijk en vernietigen het concept van de Benelux en, bij uitbreiding, van de EU. Dit hoopvolle project is immers niet gebouwd op een unie van taalgebieden, gelukkig maar of we konden tientallen grenzen hertekenen. De balkanisering zou totaal zijn.

Dat de overgrote meerderheid van de Belgen separatisme laat staan Groot-Nederlandismse volkomen ongenegen zijn, is genoegzaam door verschillende universitaire peilingen aangetoond. Daarom citeren de auteurs ook enkel Nederlandse peilingen. Maar eigenlijk moeten de Belgen de schuld voor de ontsporingen van Noord-Nederlanders als Wilders louter bij zichzelf zoeken, of beter gezegd bij hun politici. Als een klein land als het onze niet in staat is om orde op zaken te stellen, om een eenvoudige, efficiënte, goedkope, niet-nationalistische en niet-discriminerende staatsstructuur met nationale partijen en nationale media op poten te zetten, dan laten de ernstige gevolgen zich raden.

vrijdag 11 juli 2008

VLAAMSE MYTHEN

Gelezen in De Morgen van 11 juli
Vlaanderen viert feest. Vandaag wordt op verschillende plaatsen de Vlaamse Leeuw ingezet, de bijpassende geel-zwarte vlag gehesen en een blik vaderlandse (noot: sic) geschiedenissen opengetrokken. Maar wat zijn de funderende mythen van ons Vlaanderen? En vooral: houden ze stand tegen de historische kritiek? 11 juli is het uitgelezen moment om vijf volksverheffende Vlaamse verhalen tegen het licht te houden. Door Bert Bultinck en Jeroen Verelst
1302: De heroïsche Vlamingen hakken de Fransen in de pan
Wat? Op 11 juli 1302 bevrijdden de Vlamingen zich van het juk van de Franse koning Filips IV de Schone. In een heroïsche veldslag nabij Kortrijk vernederden de Vlaamse ambachtslieden, gelegenheidsvechters die in hun doordeweekse plunje naar de strijdakker trokken, het professionele Franse ridderleger. Sinds 1973 is 11 juli de officiële Vlaamse feestdag, onder Vlaams-nationalisten is de Guldensporenslag hét symbool geworden van de strijd tussen Vlamingen en Franstaligen.
Waar of vals? Vijf eeuwen lang was de Guldensporenslag niet meer dan een voetnoot in het collectieve geheugen, stelde historicus Jo Tollebeek vast. Ironisch genoeg werd de veldslag pas in de aanloop naar de Belgische onafhankelijkheid weer opgerakeld. Hendrik Conscience populariseerde de Guldensporenslag in 1838 in zijn magnum opus De Leeuw van Vlaanderen.De 'man die zijn volk leerde lezen' nam echter een stevig loopje met de waarheid. Conscience had het over tienduizenden soldaten aan het Groeningeveld. In werkelijkheid stonden ongeveer 8.000 Vlamingen tegenover ongeveer evenveel, zij het veel beter bewapende, Franse soldaten. Ook bij die 'Vlaamse' troepenmacht moeten de nodige kanttekeningen worden geplaatst: opperbevelhebber Jan Van Renesse was een Zeeuw, de belangrijkste andere leider was Gwijde van Namen uit - what's in a name - Namen. Robert van Bethune, de 'Leeuw van Vlaanderen' uit Consciences roman, was op 11 juli 1302 in geen velden of wegen te bekennen op het slagveld.Niet alleen Conscience herschreef de geschiedenis.
De Vlaamse beweging, die vanaf de Eerste Wereldoorlog volop radicaliseerde en een steeds anti-Belgischer karakter kreeg, bezag de Guldensporenslag louter als een Vlaamse overwinning op de Franse bezetter. Historici als de befaamde Henri Pirenne hamerden op het sociale karakter van de Guldensporenslag: de toenmalige klassenstrijd van boeren en ambachtslui tegen de patriarchen. Maar dat element zweeg de Vlaamse beweging vakkundig dood. "De Guldensporenslag bleef voor hen een Vlaamse vrijheidsoorlog en verdiende daarom een centrale plaats in de geschiedenis van het 'moderne' Vlaanderen", aldus Tollebeek."Natuurlijk was de Guldensporenslag geen puur Vlaams-Franse strijd", reageert
Eric Defoort, professor geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brussel en voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging (VVB). "Er zaten heel wat aspecten aan, die door iedereen worden gebruikt naargelang het goed uitkomt. Koning Albert I heeft de jonge Vlamingen zelfs opgeroepen om de 'Guldensporenslag te gedenken' toen hij kanonnenvlees nodig had in 1914. Ach, elke beweging, elke natie creëert zijn eigen mythen (noot: leugens zijn dus goed als ze maar de "natie"-sic- dienen). De Fransen herdenken jaarlijks de bestorming van de Bastille. Wel, die werd toen nog bewaakt door een handvol gehandicapte bewakers, zo heldhaftig was die stormloop dus ook niet."
1830: De Walen koloniseren de Vlamingen
Wat? Na de revolutie van 1830 scheurt België zich los van de Nederlanden en van koning Willem I. Later wordt het beeld opgehangen dat de Belgische revolutie vooral werd opgepookt door de Walen. De Vlamingen worden nillens willens in het artificiële België gedropt en zien zich van meet af aan onderdrukt.
Waar of vals? Historicus Lode Wils, professor emeritus van de KU Leuven, verwijst die redenering resoluut naar de prullenmand. "Ik zie niet in hoe een ontwikkeld mens deze mythe kan belijden. België mag dan wel pas in 1830 onafhankelijk zijn geworden, de staat was al 400 jaar in wording. Het was daarna alleen lang in een statenbond ondergebracht, zoals alle landen in West-Europa.
De notie van een Vlaams volk is véél artificiëler dan het land België.""België is even artificieel dan elk ander Europees land", treedt professor Louis Vos van de KU Leuven Wils bij. "De Belgische natie was al in de Oostenrijkse tijd min of meer gevormd. De Belgische revolutie was een nationale revolutie, er had zich al een hele tijd een soort van gemeenschap gevormd. In 1830 waren er geen Vlamingen of Walen, er waren eigenlijk alleen maar Belgen. (lachje) Dat is nu totaal omgekeerd. (noot: tja, dat valt nog te bewijzen) Na een paar decennia is wel een Vlaamse beweging beginnen te ontstaan, maar die is zich pas tijdens het interbellum tegen België beginnen te keren. De eerste flaminganten waren Belgische patriotten. Op 11 juli hingen ze de driekleur buiten, dat was toen geen contradictie."Ook de onderdrukking van het Nederlands in het prille België is volgens Wils fel overtrokken. "In de grondwet was vrijheid van taal ingeschreven. Als de Vlamingen al onderdrukt werden, gebeurde dat vooral door hun eigen elite. Elke rechter, elke notaris... kon de taal spreken die hij wenste. Je kunt alleen maar vaststellen dat het vooral de Vlaamse liberalen waren die plots voor het Frans kozen."

Vos benadrukt dat er de eerste decennia, in tegenstelling tot wat de Vlaamse beweging graag beweert, geen verfransing werd opgelegd door het Belgische bewind. "Bij de centrale instellingen was het Frans de voertaal, dat wel. Maar de gemeenten beschikten over een verregaande autonomie, redelijk uniek voor die tijd. De gemeenteraden waren in het Nederlands, het lager onderwijs gebeurde in het Nederlands. Pas later is de verfransing begonnen, die vond niet zijn oorsprong in de Belgische onafhankelijkheid."
1914-1918: De Vlaming sneuvelt, want zijn officier spreekt Frans
Wat? Zeer hardnekkig is het verhaal dat arme Vlaamse soldaten in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog massaal een gruwelijke en vooral zinloze dood vonden omdat hun arrogante Franstalige officieren niet de moeite namen om Nederlands te spreken. In Vlaamsgezinde middens blijft dit verhaal tot vandaag een integraal deel van de gewijde geschiedenis.
Waar of vals? Sophie De Schaepdrijver, historica aan de Pennsylvania State University en auteur van het standaardwerk De Groote Oorlog: het Koninkrijk België in de Eerste Wereldoorlog, noemt het verhaal categorisch 'een puur externe mythe': "Extern in die zin dat noch in de dagboeken van de Vlaamse soldaten, noch in hun herinneringen die ze na de oorlog neerpenden het verhaal naar boven komt. Dit is een ideologische constructie die vooral na de oorlog, vanaf de jaren twintig geestdriftig wordt verspreid. De precieze oorsprong is moeilijk te achterhalen, maar het past duidelijk binnen de inspanningen van de (Vlaams-nationalistische, BB/JV) Frontbeweging, die na de oorlog geleidelijk wordt ingepalmd door Vlaamse collaborateurs."
De mythe was zo ruim verspreid dat De Schaepdrijver er zelf nog in heeft geloofd, maar uitvoerig onderzoek leverde geen enkel bewijs op.Volgens diezelfde mythe zou het Belgisch leger ook voor 80 procent Vlamingen hebben bestaan, wat sommigen tot de wraakroepende conclusie bracht dat de Franstaligen veel minder kanonnenvlees moesten leveren. De Schaepdrijver ontkent dat cijfer formeel: "Het is moeilijk in te schatten hoe de verhouding precies zat - ik zou voorzichtig gewagen van 65 procent Vlamingen - maar het was in elk geval minder dan 80 procent. Dat verhaal van die 80 procent is grappig genoeg door de Belgische regering de wereld ingestuurd. Oorlogspremier De Broqueville was trots op dat cijfer: het was een compliment aan de Vlamingen én aan België, want het toonde aan dat de Belgische staat ook onder de Vlamingen tot loyauteit kon inspireren."Dat er weinig of niets van de mythe aan is, blijkt nog het sterkst uit het feit dat er zowel voor als tijdens de oorlog zeer veel aandacht was voor taalkwesties in het leger, maar dat er geen enkel spoor van de mythe in legerdocumenten is terug te vinden: "Natuurlijk was het Frans dominant, maar de verhalen over systematische kwaadwilligheid tegenover het Nederlands moeten zwaar genuanceerd worden. Men deed eerder systematische inspanningen om er iets aan te verhelpen. Hevige discussies over Nederlandsonkundige legerartsen of overwegend Franstalige legerbibliotheken zijn goed gedocumenteerd. Over Vlamingen die aan flarden werden geschoten omdat ze het Frans van hun officieren niet verstonden is volstrekt niets te vinden." Bovendien is het nog maar de vraag of meer Nederlandstalige officieren de oplossing ware geweest: "De mortaliteit in het Belgisch leger lag lager dan in eentalige legers."
1940-1945: De heksenjacht op alles wat Vlaams is
Wat? Wie tijdens de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers collaboreerde, wordt opgespoord en vervolgd. De repressie is volgens de Vlaamse beweging niet alleen ongenadig, maar ontaardt in een heksenjacht op iedereen met Vlaamse overtuigingen. Die eist veel onschuldige slachtoffers en tekent heel wat Vlamingen voor de rest van hun leven.
Waar of vals? Volgens de encyclopedie van de Vlaamse beweging werden na de Tweede Wereldoorlog ruim 50.000 collaborateurs veroordeeld; 242 collaborateurs krijgen de doodstraf en worden geëxecuteerd voor het vuurpeloton. De radicaalste Vlaams-nationalisten collaboreerden gretig met de nazi's. De hele Vlaamse beweging kreeg een 'zwarte' stempel opgedrukt en deed er na de oorlog alles aan om haar reputatie weer op te smukken."
De repressie gebeurde grondig, maar ze was niet onmenselijk", vindt historicus Bruno De Wever (Universiteit Gent). "In de Vlaamsgezinde literatuur werd in de jaren na de oorlog ontzettend overdreven. Er zullen wel excessen geweest zijn, er zullen ook wel onschuldigen gestraft zijn. Maar in die Vlaamsgezinde geschriften leek het wel alsof niet de Joden, maar de Vlamingen de grootste slachtoffers van de oorlog waren geweest."Lode Wils heeft zich vijftig jaar lang verdiept in de repressie en kent naar eigen zeggen niemand die onterecht veroordeeld is. "Natuurlijk probeert de Vlaamse beweging een vertekend beeld op te hangen van de repressie. Geen enkele zoon vindt dat zijn vader schuldig is, geen enkele advocaat vindt dat zijn cliënt te licht gestraft is. Meteen na de oorlog zijn de Vlaams-nationalisten in de slachtofferrol gekropen, daarbij geholpen door een krant als De Standaard, die de collaborateurs tien jaar lang in die rol heeft geduwd. De katholieke flaminganten hebben van meet af aan gesympathiseerd met de 'slachtoffers' van de repressie. De feiten werden volledig verdraaid: niet de fascisten werden vervolgd, maar de Vlamingen."Nog altijd wordt volgens De Wever niet het hele verhaal verteld. "Akkoord, de repressie was hard. De strafrechtelijke vervolging was niet van de poes, de straffen waren soms heel streng. Logisch, de oorlog was net voorbij en had diepe wonden geslagen. Maar die Vlaamsgezinde geschriften die zo hameren op het onrecht dat de Vlaams-nationalisten is aangedaan, vertelden er nooit bij dat er daarna ook een uitgebreid gratiebeleid is gevoerd."
1981: Wat we zelf doen, doen we beter
Wat? In 1981 werd Gaston Geens (CVP) aangesteld tot de eerste voorzitter van de Vlaamse Executieve, de voorloper van de huidige Vlaamse regering. In 1980 hadden de deelstaten beperkte autonomie gekregen, onder andere over economische zaken. Uit die periode dateert de uitspraak die altijd met zijn naam verbonden zal blijven: "Wij zullen moeten bewijzen dat wij wat we zelf doen, beter doen", meestal afgekort tot de slogan "Wat we zelf doen, doen we beter", de versie die ook in zijn boek Op eigen kracht werd afgedrukt. Met 'wij' werden de Vlamingen bedoeld, 'beter' was 'beter dan de Franstaligen' en 'doen' wees op de Vlaamse economie, waarvan Geens overtuigd was dat ze veel sterker was dan de Waalse.
Waar of vals? Marnix Beyen, historicus aan de Universiteit Antwerpen, kadert de uitspraak van Geens als een breuk met romantisch flamingantisme van de jaren zeventig: "Toen lag het zwaartepunt binnen de Vlaamse beweging nog altijd op het behoud van de Vlaamse cultuur, met aandacht voor alles van taaldecreten tot monumentenzorg. Met Geens kwam een rationeler, economischer verhaal naar de voorgrond." Typerend voor die omslag was het vlaggenschip van zijn befaamde 'derde industriële revolutie': Flanders Technology. Beyen: "Geens kreeg toen bakken kritiek van de flaminganten oude stijl. Een Engelse kreet voor een door en door Vlaams project! Die kritiek kon niet verhinderen dat zijn discours een kleinde dertig jaar later de inspiratiebron werd van het hedendaagse Vlaams-nationalistische verhaal van onder meer de N-VA." Vandaag vormt de vraag of wij Vlamingen het beter doen als we het zelf doen een van de kernkwesties van het huidige communautaire debat. Cijfers van Eurostat wijzen er steevast op dat Vlaanderen het economisch inderdaad beter doet dan Wallonië, maar het blijft zeer de vraag of Vlaanderen het even goed zou blijven doen als Brussel, de scherpe kiezel in de Vlaams-nationalistische schoen, geheel uit het economische plaatje moet worden weggestreept.
Peter Vandeborne, politiek directeur van werkgeversorganisatie VOKA, is niettemin duidelijk: "Alles wat we doen, doen we allemaal beter. Of het nu gaat over het onderwijs of het cultuurbeleid: de Waalse collega's reageren te laat. Het cultuurbeleid in Wallonië ligt op zijn gat." (noot wat een "niveau", er is overigens een "Franse Gemeenschap"...) En dan hebben we het nog niet over de economie: "In Wallonië gaat de tewerkstelling achteruit, net als de investeringscijfers. Het aantal startende ondernemers gaat omlaag en de uitgaven in de gezondheidszorg gaan omhoog." Econoom Paul De Grauwe is genuanceerder, maar ook niet helemaal sceptisch ten aanzien van de mythe: "Het is heel moeilijk vast te leggen hoe de Vlaamse economie bij de onafhankelijkheid zou varen. De transfers zouden uiteraard verminderen, maar als de welvaart in Wallonië daalt, dan heeft dat uiteraard ook gevolgen voor de Vlaamse economie."

woensdag 9 juli 2008

NATIONALISME: EEN DRIJVENDE KRACHT IN DE MODERNE GESCHIEDENIS?

De vorming van een cultuurhomogene, soevereine staat is de hoogste vorm van politiek nationalisme. In West-Europa ontwikkelden staten zich gradueel vanaf de late middeleeuwen, gepaard gaand met de opkomst van het kapitalisme. De moderne staat bezit, naast het monopolie op geweld, ook enkele andere specifieke eigenschappen die haar onderscheiden van de middeleeuwse prinsdommen of de Antieke imperia, te weten een bureaucratie, een staand leger, een centraal systeem van belastingen, een netwerk van diplomatieke relaties en een economische staatspolitiek.

Staten kunnen in principe dynastiek, autoritair, theocratisch, marxistisch, fascistisch, dictatoriaal, totalitair of democratisch zijn. De dynastieke vorm is in de 20ste eeuw verdwenen, mede onder invloed van nationalistische krachten. Op die manier verdween het tsarenrijk, de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie en het Ottomaanse Rijk. De totalitaire vorm, waarvan nationalisme een belangrijke component is, kende haar grootste sucessen van de jaren 30 tot 50 van de 20ste eeuw. In 1935 werd heel Europa, op de Benelux, de Scandinavische landen, het V.K., Ierland en Frankrijk autoritair of dictatoriaal bestuurd. In bijna al deze laatste landen haalden extreem-linkse of extreem-rechtse groeperingen belangrijke verkiezingsoverwinningen.

Een dictatuur is evenwel geen totalitair regime. In een totalitair regime is er één leider, die de emanatie is van de enig toegelaten partij, die op haar beurt samenvalt met de staat en de heersende ideologie (communisme, fascisme, nazisme...). De openbare mening heeft opgehouden te bestaan. Een dictatuur is een willekeurig despotisme door één of meerdere mensen. Een totalitair regime kan pas ontstaan na de invoering van een democratie. Op dat moment grijpen mensen in die op basis van verschillen in de samenleving (in moedertaal, ras, afkomst...) anderen willen discrimineren, vervolgen of zelfs uitroeien;

De maatschappij moet, volgens hen, homogeen en zuiver zijn. Zulk een staatsvorm kan niet bestaan zonder een sterk en virulent nationalisme. Vandaag bestaan er nog zo’n staten, denken we maar aan Noord-Korea of Iran. De ideologie[1] wordt ook expliciet naar buiten gebracht als een staatsideologie. Hoewel de verschillende totalitaire ideologieën elk op hun manier verschillen, komen ze uiteindelijk allemaal op hetzelfde neer: onderdrukking, indoctrinatie, verknechting van het individu, imperialisme, sacralisering van de staat. Noord-Korea “moet” Zuid-Korea veroveren, de Sovjet-Unie “moest” een ideale staat worden, Italië “moest” het hele Middelandse-zeegebied veroveren. Welke andere gedachtestroom dan het nationalisme, dat zoals we zegden de mensheid compartimenteert en de staat boven het individu stelt, kan aan de grondslag liggen van deze processen?

Vandaag zijn ook de meeste marxistische en fascistische staten verdwenen. Het fascisme is militair verslagen. Of het fascistoïde denken, de combinatie van extreem racisme en extreem nationalisme, verslagen is, is een andere vraag. Gezien de opkomst en het succes van vele zogenaamd “rechts-radicale” partijen in Europa is het antwoord meer dan waarschijnlijk negatief.

Het wezen van conflicten leert ons meer over nationalisme. Er zijn nog steeds talloze grote en kleine conflicten in de huidige wereld. Het Arabisch-Palestijns conflict, de burgeroorlog in Sri Lanka, de Koerdische afscheidingsbeweging, de Tsjetsjeense oorlog, de Afghaanse oorlog, het Iraaks conflict. Voorts zijn er nog gewapende vredes op Cyprus, in Korea, in de grensstreek tussen India en Pakistan. Verschillende oorlogen zijn mogelijk: religieuze, handels-, dynastieke, revolutionaire, guerilla-, koloniale en bevrijdingsoorlogen. Sedert de dynastieke staatsvorm vrijwel verdwenen is in de overgang van feodalisme naar kapitalisme zijn alle moderne oorlogen, incluis de lijst hierboven, nationalistische oorlogen. Immers: het gaat steeds om twee – of meer – staten die elkaar bekampen, om deelstaten of regio’s die zich willen afscheuren of etnische groepen die strijden om superioriteit.

In de twee wereldoorlogen vielen 90.000.000 doden, tijdens de Chinese en Russische burgeroorlog vielen 12 miljoen doden. De Stalinistische en Maoïstische zuiveringen gecombineerd met die van Pol Pot eisten ongeveer 65 miljoen doden. Deze duizelingwekkende cijfers van ‘afgesloten’ conflicten of genocides tonen aan tot wat de mens in staat is wanneer hij zijn medemens bestrijdt met alle mogelijke middelen in de moderne tijd. Dezelfde bedenking kunnen we maken bij modern terrorisme dat tienduizenden mensen doodt en verminkt. Terrorisme is een tactiek, geen ideologie. Mensen sterven in aanslagen. Hebben ze iets gedaan? Begingen ze een voorafgaande misdaad? Neen, ze hebben het “ongeluk” zich op het territorium van een “foute” natie te bevinden of tot deze natie te behoren.

Hier dringen we door tot de kern van het intermenselijk conflict tussen groepen. Oorlogen en terrorisme, aanslagen en bloedbaden komen niet uit de lucht vallen. Men moet eerst de tegenpartij ontmenselijken. Hoe grijpt deze ontmenselijking plaats? Leiders kunnen, vanuit hun gezagspositie, leden van hun afgebakende groep vertellen dat een andere bevolkingsgroep fundamenteel anders is, dat hij té veel verschilt. Ze hebben een kromme neus, spreken een andere taal, hebben een andere cultuur, hebben een andere afkomst, een andere huidskleur, wonen elders. Welbeschouwd is dat geen probleem. Het problematisch karakter neemt een aanvang op het moment dat men uit deze verschillen politieke conclusies trekt. Verschillen worden vastgesteld, lijnen afgebakend op basis van (zichtbare) kenmerken en/of van een afgebakend territorium. Deze mensen zijn anders, dus voor hen gelden andere wetten, andere regels, andere maatstaven. Men zegt dat we deze mensen niet kennen, dat ze onbetrouwbaar zijn, dat ze lui zijn, dat ze profiteren, dat hun leiders huichelachtig zijn. In dit vertoog wordt bij een vergelijking van de twee polen nooit een slechte eigenschap aan het eigen volk, aan de eigen politieke leiders (tenzij ze als “volksverraders” beschouwd worden) toebedeeld. De anderen zijn minder productief, armer, parasiterend, verderfelijk door hun cultuur. Men kan er niet mee samenleven, niet mee praten. Dit zijn duidelijk nationalistische processen. In de hoogste graad van tussenstaatse spanningen, wanneer het erop aankomt om alles op alles te zetten, bestaat er enkel nog de natie. In het kader van de natie mag gemoord, geplunderd, verkracht worden, mogen miljoenen mensen opgeruimd worden. Wat in een normale staat niet kan door een individuele burger, wordt in een oorlog als volslagen normaal en zelfs wenselijk beschouwd.

Dit is een perspectiefverschuiving: wat de mens als individu niet kan, doet hij wel op grote schaal. Hierin ligt ook een deel van de verklaring voor de Holocaust. Wie was schuldig? De man die Zyklon-B in het gat gooide? De kampbewaker? Degene die de deur van de gaskamer opendeed? De ambtenaar die besliste wie moest verdwijnen? De administratie? De overheid? De Leider? Een collectieve daad is voor de mens die schuldeloos wil zijn blijkbaar vaak gemakkelijker te volbrengen dan een individuele.

Nationalisme en soevereinisme zijn dus sterke krachten. Zij leiden niet altijd tot oorlog. Zij leiden niet steeds tot fascisme en totalitarisme. Roken leidt niet altijd tot kanker, rijden onder invloed leidt niet steeds tot ongevallen. Het schept er wel de mogelijkheidsvoorwaarden voor. Niemand zal het aanmoedigen. Vaak wordt het als schadelijk beschouwd door de maatschappij. In de samenleving moeten er ook krachten opstaan die wijzen op de schade die nationalistisch denken kan voortbrengen. Ook nationalisme dat niet ontspoort in gewelddadigheden, maar blijft steken in woord- en structuurgeweld is gevaarlijk. Dit hangt samen met het fundamenteel ondemocratisch karakter ervan.[2]

Nationalisme werd door politieke leiders aangewend vanaf het moment dat het niet (meer) volstond om zich te beroepen op persoonlijke macht en vazallen. Nationalisme is dus een wereldbeschouwing die net als het socialisme, het liberalisme, de christen-democratie en het conservatisme voortvloeit uit de instorting van de feodale maatschappij en de opkomst van het kapitalisme (15de-18de eeuw). Nationalisme is ook een product van de Verlichting want van dan af trad het in zijn actieve en militante fase. De reden is bekend. De nieuwe maatschappij was immers geen standenmaatschappij meer, maar een klassenmaatschappij. Sociale mobiliteit werd mogelijk. Zolang de samenleving zich bevond in een verstard paradigma, d.w.z. in een model waarin iedereen (bij wijze van spreken) van de wieg tot het graf zich bewust is dat zijn plaats (bepaald door God, de Kerk, de Koning...) onverplaatsbaar is, was er voor de leiders van staten geen noodzaak om zichzelf te definiëren anders dan op het goddelijk recht (Lodewijk XIV) of op het natuurrecht. De mensen berustten in hun lot. Later veranderde dit. In het Verlicht despotisch model beriepen de West-Europese keizers en koningen zich niet langer op “le droit divin”, maar wel op Verlichte denkbeelden (“alles voor het volk, niets door het volk”). Maar de tak van de Verlichting die het zwaartepunt legde bij het dynastieke[3] zou plaats ruimen voor de tak die zegde dat de Verlichting niet alleen van het individu zélf uitging, maar dat groepen individuen ook in staat waren machthebbers te controleren[4]. Deze denkbeelden waren al in de middeleeuwen aanwezig, maar konden pas door de grootschalige introductie van het kapitalisme en het wegvegen van de oude structuren ingang vinden. Nationalisme is ontstaan in het Westen, en gezien het Westen 85% van de aardbodem heeft gekoloniseerd, heeft deze ideologie zich op een tijdsspanne van 200 jaar sterker nog dan elke andere weten te verspreiden en consolideren over de aarde, als ware het een olievlek. Sterker dan enige andere omdat ze eenvoudig kan aangenomen worden en omdat ze schijnbaar vanzelfsprekend is. Inderdaad moet men om zich nationalistisch op te stellen geen grote intellectuele moeite doen. Het volstaat te staan op de “rechten” van het eigen “volk” en dat begrip “volk” wordt afgelijnd op basis van een bepaalde taal, religie, etnie of cultuur of eventueel een combinatie van die factoren. Men moet niet beschikken over een theorie, zoals in andere ideologieën. De zogezegde “waarheden” van het nationalisme zijn bovendien onaanvechtbaar. Wie kan loochenen dat een kleurling geen blanke is? Is het dan niet “vanzelfsprekend” dat iemand die in België het Nederlands als moedertaal heeft een “Vlaming” is en als dusdanig “rechten” heeft (in fine: een eigen staat)? Nationalisme heeft dus niet alleen het Westen overspoeld, maar door de kolonisatie en daaropvolgende dekolonisatie ook Afrika, Azië, Oceanië en Zuid-Amerika. Nationalisme is dus niet alleen een politieke actie, maar ook een uitvloeisel van die activiteit. De soevereine staat is niets natuurlijks, maar wel volledig menselijk bepaald en bijgevolg volstrekt artificieel.[5]
Democratie heeft ervoor gezorgd heeft dat nationalistische propaganda een groter draagvlak kon hebben. Niet alleen de behoefte aan propaganda steeg, maar ook de afzetmarkt. Democratie biedt een afzetmarkt voor allerhande ideeën, net zoals het kapitalisme een afzetmarkt biedt voor allerhande goederen en dit des te meer naarmate het stemrecht uitgebreid werd naar alle lagen van de bevolking en zo nationalisme en nationalistische (of racistische, antisemitische enz.) partijen een steeds breder draagvlak konden vinden. In een geïndustrialiseerde staat heeft het centraal gezag duidelijke middelen en criteria nodig om beroep te kunnen doen op volkssteun. Het zich beroepen op de bescherming van eigen territorium, cultuur, taal enz. wordt pas dan belangrijk[6].Zelfs wanneer we kijken naar een proto-geïndustrialiseerde staat als de Sovjetunie tussen 1922 en 1930 zien we het nominaal socialisme verdwijnen ten gunste van een autarkisch nationalisme. Het ontstaan dus van mechanisering, van centralisatie, van de noodzaak aan tastbare verbondenheid tussen burger en staat, de synthese tussen massificatie en publieke opinie zorgen voor een geïdeologiseerde samenleving. Binnen dat netwerk opereren socialisme, liberalisme enz. elk met hun eigen doelstellingen en binnen dat kader opereert parrallel en simultaan het nationalisme.

HROCH heeft in zijn analyse drie fasen onderscheiden binnen hetwelke nationalisme zich ontwikkelt[7]:

Een kleine intellectuele elite van filologen (her)ontdekt de natie, haar verleden, de schoonheid en waarde van de taal. Het volk heeft geen nationaal bewustzijn. (bijv: de Italiaanse gebieden aan het eind van de 18de eeuw)
Minderheidsgroepen stellen programma’s op met nationale eisen. Nationalisme treedt in haar politieke fase. Steeds grotere groepen komen onder invloed van het politieke nationalisme. (bijvoorbeeld: de Italiaanse gebieden vanaf de jaren 1830)
Het nationalisme institutionaliseert zich, de natiestaat krijgt vorm. Door instituties als leger en school wordt de volksopvoeding op nationale leest geschoeid. (bijvoorbeeld: Italië vanaf de eenmaking in 1860)

Het is duidelijk dat dit schema nuttig is, maar niet alles zegt over nationalisme, ook niet over haar ontwikkeling en finaliteit. Eigenlijk is nationalisme steeds in een dynamische ontwikkeling waarbij het zich positioneert tegenover andere nationalismen. Nationalisme kan niet bestaan zonder concurrerende nationalismen, zonder interne (volks-vreemden) en externe vijanden. Mensen worden niet alleen op basis van simpele identificaties geïdentificeerd en gecompartimenteerd, de antagonistische compartimenten moeten tevens voortdurend in een strijd met elkaar verkeren. Waarom?

Empirisch kunnen we stellen dat de oprichting van een soevereine natiestaat de hoogste vorm is van nationalistische politieke agitatie. Een zelfbeschikkende staat positioneert zich per definitie tegenover een andere soevereine staat. De staten handelen naar eigen goeddunken en zullen steeds nieuwe middelen opeisen. Grotere legers, een groter wapenarsenaal, meer kapitaal e.d.m. zijn nodig om de soevereiniteit tegen interne en externe vijanden te verdedigen. De cultus van de natie wordt gesacraliseerd om de burgers intern in het nationaal gareel te houden en om buitenlandse soevereine staten af te schrikken, te imponeren, te overtroeven. In de naam van het nationale wordt alles goedgepraat: oorlogen, plunderingen, moorden, ... De anderen zijn anders. Voor hen gelden dus andere regels. Hoe ver gaan die andere regels? Zijn de nationalistische oorlogen sedert 1815 geen afdoend bewijs dat de wettelijkheid voor de nationalisten vaak enkel voor de eigen staat geldt? IRA-terroristen vermoordden Britten, ETA-terroristen Spanjaarden, Duitsers Fransen enz. Werd dit gedaan omdat deze mensen ergens schuld aan hadden? Of waren deze misdaden mogelijk omdat men de anderen eerst als Britten, Spanjaarden en Fransen bezag en daardoor hun menszijn reduceerde tot hun vermeende identiteit?

Verschillen worden vastgesteld, mensen gecompartimenteerd, anders behandeld. In België zijn we door het zgn. federaliseringsproces al zover gekomen. Soms ontaardt die andere behandeling in ontmenselijking en haatcampagnes. Woordgeweld wordt structuurgeweld, structuurgeweld muteert naar fysiek geweld. Fysiek geweld wordt bedreven in oorlogen en volkerenmoorden. Tussen de opdeling van België en de torens van Auschwitz is er slechts een gradueel verschil...

Door het wettelijke land (=de grenzen waarbinnen het democratisch spel zich afspeelt) te vernauwen tot de eigen natiestaat wordt buiten de natiestaat een feitelijke wetteloze woestijn geschapen, slechts in dienst van de natiestaat voor zover ze haar voordeel kan bezorgen. Dit is een belangrijke preconditie tot geweld. Immers, gewettigd geweld door welke overheid dan ook is voor veel meer mensen een toegankelijk feit dan wettelijk verboden geweld.

Op basis van voorgaande beschouwingen stellen we de volgende omschrijving voor:

Nationalisme is een vorm van politieke activiteit die zich voordoet als een spontaan, natuurlijk of logisch aanvoelen. Deze activiteit ontstaat bij de overgang van een feodale naar een kapitalistische maatschappij en neemt een eigenheid van een bepaalde bevolking, bepaald door herkenbare criteria (ontsnappend aan de vrije wil) als uitgangspunt. Genoemde bevolking woont op een bepaald territorium. Het nationalisme wil een monopolie op het verleden en op het heden (door een ondergeschikt maken van elke ideologie aan het nationalisme). Nationalisme poogt de toekomst te controleren door haar te zien als een natuurlijk en voorspelbaar proces. Het doel van nationalisme is het bezorgen van eigen instellingen en voorrechten aan voornoemde bevolkingsgroep en, mogelijk, in een verder stadium een afgebakend-homogeen territorium dat over soevereiniteit beschikt. Nationalisme is een methode om aardse rijkdommen (materieel en immaterieel) via etnische compartimentering te verdelen en te verwerven. Omwille van haar afwijzing van democratische dialoog met andersdenkenden, haar afwijzing van verschillen en haar afwijzen van een bovenwettelijke rechtsorde in een globaliserende wereld is nationalisme reactionair en antidemocratisch. Nationalisme leidt tot soevereiniteit die andere nationalismen in het leven roept of versterkt, waardoor langs de andere zijde eveneens soevereiniteitsdrang ontstaat, waardoor weer nationalismen opkomen enz.

Korter gezegd kan men stellen dat nationalisme een ondemocratische vorm van politieke bedrijvigheid is die mensen op basis van niet-gekozen kenmerken (of een willoze conformering ermee) een eigenheid toemeet teneinde de voorbije, hedendaagse en toekomstige geestelijke en materiële realiteit – of een deel ervan – op een omschreven grondgebied te controleren[8].

Nationalisme in haar hoogste vorm van politieke bedrijvigheid streeft naar de oprichting van een onafhankelijke, soevereine staat. Dit is een – weliswaar zeer belangrijk – doel van nationalisme, maar niet “het” enige doel. Evenzeer kunnen nationalistische activiteiten betrekking hebben op het oprichten van taal-, ras- of religieus-homogene partijen, vakbonden, ziekenfondsen, sportbonden, parlementen enz. De uitbreiding van een bestaand grondgebied is ook een doel van het nationalisme. Voorrechten voor de eigen bevolkingsgroep worden opgeëist. Eigenheid telt. De nationalist streeft onder het mom van het dichter bij de burger brengen van het bestuur – een gedachte die volledig in strijd is met zijn werkelijk motief, namelijk de oprichting van een gecentraliseerde natiestaat – naar eigen wetten en instellingen. Niet naar betere, meer sociale, meer ethische regels en instituties, ook al stelt de nationalist die misschien wel zo voor.

[1] in Noord-Korea: “juche”, in de ex-SU: “stalinisme”, in het Italië van de jaren 20: “fascisme”
[2] Democratie in de brede zin van het woord (zie p. 9)
[3] Voltaire
[4] Locke
[5] Zoals gelijk welke staat of regime ter wereld
[6] Wat niet wegneemt (integendeel zelfs) dat parallel en vaak naast het nationalisme als raison d’Etat zich nationalismen ontwikkelden die het staatsgezag in vraag stelden, cf. Polen in Rusland en Duitsland, Ieren in Verenigd Koninkrijk.
[7] HROCH, Die Vorkämpfer der nationalen Bewegung bei den kleinen Völkern Europas : eine vergleichende Analyse zur gesellschaftlichen Schichtung der patriotischen Gruppen, Praag, 1968.
[8] Wat dan met het nationalisme dat de vreemdeling uitnodigt om Fransman onder de Fransmannen te zijn, Spanjaard onder de Spanjaarden, Amerikaan onder de Amerikanen ? Beantwoordt dit ook aan deze definitie? Het antwoord hierop is eenvoudig: nationalisme kan slechts bestaan wanneer alle precondities der voorgestelde definitie vervuld worden. Indien de toetreding tot een staatkundige entiteit geen aanzet is om deel uit te maken van een politieke gemeenschap die democratisch, supranationaal recht eerbiedigt – in Europa: een democratische federalistische Europese Unie – kan er geen sprake zijn van nationalistische activiteit. Het spreekt vanzelf dat elke secessie uit democratische staten onverzoenbaar is, daar zij de stapstenen van een Europese (a fortiori globale) rechtsorde in de naam van het soevereine zelfbeschikkingsrecht wegneemt. Voor democratische fusies van staten geldt dit niet.

NATIONALISME EN REALITEIT

Het begrip realiteit verwijst naar de feitelijkheid der zaken. Wanneer dingen bestaan in de menselijke waarneming zijn ze reëel. Het bestaan van de realiteit is op zich onbetwistbaar[1]. Velen kennen echter aan de realiteit een argumentatieve waarde toe. De Belgische politiek reikt ons wat dat betreft talloze voorbeelden aan. Omdat “Vlaamse” en “Waalse” partijen verschillende oplossingen hebben voor dezelfde problemen moeten federale ministeries verdwijnen. “Vlaamse” partijen denken blijkbaar per definitie hetzelfde. “Dien niet dezelfde medicatie toe voor twee verschillende kwalen”. “Wat we zelf doen, doen we beter”. Het is duidelijk dat deze redeneringen voortvloeien uit een “werkelijkheid” die vooraf afgebakend is, niet uit de werkelijkheid an sich.

Immers, de werkelijkheid op zich is een complex weefsel waarin men als politicus rekening moet houden – of zou moeten houden – met alle maatschappelijke strata, leeftijdscategorieën, territoria enz. Laten we bij wijze van voorbeeld de Belgische werkelijkheid bekijken waarin nationalisten door de onophoudelijke polarisering van een “Vlaanderen” tegenover een “Wallonië” de mensen dwingen de realiteit door een (taal)nationalistische bril te laten bekijken. Voor nationalisten in België echter wordt de werkelijkheid blijkbaar uitgedund tot een binair gegeven, louter bestaand uit een “Vlaanderen” en een “Wallonië”. Grafieken en cijfertabellen tonen aan hoezeer deze entiteiten zouden verschillen. Bij transferberekeningen zoekt men uit of de Zuid-Belgen nu grote of kleine dieven zijn. Het systeem moet niet verbeterd, maar afgebroken, gedefederaliseerd, geregionaliseerd, gecommunautariseerd, gesplitst of opgedeeld worden. Aan termen geen gebrek. Maar sinds wanneer zijn (echte of vermeende) verschillen een criterium tot opdeling van een rechtsstaat?

Men dient de herauten van het “reële denken” erop te wijzen dat België staatkundig niet is samengesteld uit “Vlaanderen” en “Wallonië”[2]. Wel uit drie gewesten, drie gemeenschappen, tien provincies en 589 gemeenten. Zodoende merkt men dat het spreken van een “Vlaamse” en een “Waalse” realiteit een vertrekpunt is dat alvast niet in de Belgische Grondwet verankerd zit. In wat dan wel? In een taalgrens? Wat dan met Brussel, wat met de Duitstalige Gemeenschap? Wat met taalkundige minderheden?

Abstractie daarvan makend is het nog steeds niet duidelijk waarom, ook al zouden inderdaad “Vlaanderen” en “Wallonië” op àlle vlakken zeer sterk van elkaar verschillen – en zulks dient dan nog bewezen te worden – deze feitelijke vaststelling een politieke conclusie zou moeten worden getrokken. Is een beleidsdifferentiatie per taalregio in verzoening met de gedachte van Europese eenmaking in federalistische of in democratische zin? Met globalisering? Is ze in overeenstemming met de democratie als rechtssysteem? Met de wil van de bevolking? Hoe zal ze leiden tot een betere, meer rechtvaardige, socialere, ethischere enz. politiek? Hoever kan men gaan in de splitsing? Vandaag taalregio’s, morgen provincies, steden of – waarom niet – wijken? In Zuid-Afrika geloofde lange tijd de leidende klasse dat “ras” het criterium moest zijn voor opdeling tussen mensen. Voor de Belgische taalnationalisten is “taal” dat criterium.

Maar waarom en hoe rechtvaardigen verschillen die steeds weer tussen twee identiek dezelfde gebieden worden vastgesteld de opdeling van een meertalige democratie? Moeten we rekening houden met de grootte van de “rëele” verschillen? Wie gaat die vaststellen? Zo dit mogelijk en wenselijk is, moeten dan ook andere landen, al naar gelang van de grootte van de verschillen zich opdelen in verscheidene staten?[3] Dat het om méér dan loutere verschillen alleen gaat, dat de verschillen op zich eigenlijk niet de echte reden zijn voor opsplitsing moge blijken uit de veelvuldige verklaringen van nationalistische leiders aangaande de Belgische sociale zekerheid. Wanneer bepaalde verschillen aanwezig zijn, spreekt men over de verschillen in het heden, de onverantwoorde geldtransfers, de inefficiëntie die zich vandaag voordoet als een fundamentele reden tot scheiding. Wanneer deze verschillen in een sector worden verkleind, of zelfs geheel weggewerkt, heet het dat er nu niets meer de arme regio in de weg staat om, net als de rijkere, een eigen beleid op maat te voeren. Of dan nog moet er “maatwerk” gevoerd worden dat in het verlengde ligt van de eigen noden, problemen, van de eigen “aard”.

Nationalisten doen aan werkelijkheidscontrole. Het epicentrum van hun gezichtsveld is hun regio. Met het oog op de toekomst, zo zegt men. Om “Vlaanderen” een topregio te laten blijven en nog hoger op te doen klimmen. Voor de welvaart van “Vlaamse” kinderen, van “Vlaamse” toekomstige generaties. Om een duurzaam en op maat gesneden beleid vandaag en morgen te voeren voor en door “Vlaanderen”.

Men splitst de realiteit mentaal op, in België ontdubbelen nationalisten alle feitelijkheden tot een “Vlaams”, c.q. “Waals” gegeven. Geen Belgische, maar “Vlaamse” kust, geen Belgische, maar “Waalse” wapens, geen Belgisch maar “Vlaams” toerisme enz. Deze mentale opsplitsing is noodzakelijk alvorens structuren worden gesplitst. We botsen hier op een eigenaardig wezenskenmerk van het nationalisme. Enerzijds is deze ideologie er toe in staat om landelijke of zelfs globale gebeurtenissen te regionaliseren en te communautariseren. Belgische steden worden plots “Vlaamse” en “Waalse” steden. Anderzijds worden lokale problemen geregionaliseerd of gecommunautariseerd: de Antwerpse haven wordt een “Vlaamse” haven, de Ardense wouden worden “Waalse” wouden. Maar die propagandistische opsplitsing van de realiteit is niet alleen gericht op het verwezenlijken van (vaak vage) toekomstdromen. Ze is ook geworteld in het verleden, of althans wat nationalisten van het verleden maken.

En dat verleden is zeer belangrijk voor nationalisten. Steevast zullen ze verhalen opdissen over hun roemrijk verleden. Ze zijn zogezegd geen nostalgici, maar zien in de feodale Guldensporenslag een nationalistische strijd avant la lettre. Omdat Brussel vroeger “Vlaams” was en de Elzas vóór 1870 Frans moet vandaag Brussel opnieuw in “Vlaamse” en de Elzas opnieuw in Franse handen komen. Omdat “Vlamingen”, Esten, Polen, vroeger zgn. vernederd werden, zijn de “Waalse” en Franstalige of Russische politici vandaag nog steeds imperialisten. Hun volksaard verandert niet zegt men. Wat is een volksaard? Zijn de Duitsers de voortbrengers van Bach en Schubert, nazi’s, militaristen of harde werkers? Geldt dit vandaag, vroeger, morgen, altijd? Is het van belang? Levert een verleden dat niet meer bestaat feitelijke argumenten op? Moeten de Zuid-Afrikanen, de joden... vandaag de Britten en Duitsers ook met gelijke munt terugbetalen, wantrouwen, minachten omwille van ‘het’ verleden? Moeten de Amerikaanse zwarten geen wraak nemen tegen de blanken die hen zolang vernederd hebben en een eigen staat opeisen? Idem voor de Amerikaanse indianen. Moeten protestanten en katholieken vandaag ervoor kiezen om verschillende staten op te richten, omdat men dit honderden jaren geleden als ‘vanzelfsprekend’ aanzag? Honderden jaren terug dacht men ook dat het volstrekt onmogelijk was voor katholieken en protestanten om in één staat samen te leven. Waarom kan dat verschil overbrugd worden en zelfs gebanaliseerd en het taalverschil niet?

Naast de feitelijke compartimentering van de realiteit en haar zogenaamde wortels in het verleden valt ook de onaantastbaarheid ervan op. Niet alleen het binaire heden en verleden liggen volgens “Vlaamse” en francofone nationalisten vast, maar ook de binariteit van de toekomst. Hun tegenstanders wordt geantwoord dat hun strijd reactionair is (wat op zich al opmerkelijk is), maar ook bij voorbaat verloren. Immers: de splitsing van België “staat in de sterren geschreven”. “De staatshervormingen moeten doorgaan”. Om alle bovenvermelde redenen. Een debat aangaan is vanuit nationalistisch oogpunt onmogelijk. Van wat moet de andere overtuigd worden? Van vroegere onrechten? Van de juistheid van een tweeledige (ergo nationalistische) analyse? Van de onoverbrugbaarheid van verschillen wier overbrugbaarheid geen rol speelt (supra)? Van de nood het historisch proces vooral niet tegen te werken? Een denkstroming die a priori het heden opeist, maar ook het verleden en de toekomst op basis van kenmerken (i.e. verschillen, gelijkenissen, aard, eigenheid, “ras”, afkomst...) die aan de menselijke wil ontsnappen is totalitair omdat door haar denken elke kritiek bij voorbaat ongewenst is. Noch vroeger, noch vandaag, noch morgen kan men immers de “Vlamingen” meer “Vlaams” maken, de “Walen” meer “Waals”, de Brusselaars meer Brussels. Meningen kunnen veranderen, feitelijkheden niet. De grootste misdaden zijn in de naam van de vaststaande realiteit gepleegd. In de naam van een onaantastbare realiteit opereren terroristen, legers, dictators en potentaten.

Daarom heeft nationalisme veel last met democratie. Mensen die andere meningen verdedigen, inclusief mensen van dezelfde groep, worden zoveel mogelijk het zwijgen opgelegd of worden beschimpt en persoonlijk vernederd. Het al dan niet werkelijke onrecht dat een deze nationalisten wordt aangedaan, wordt disproportioneel uitvergroot om de eigen strijd compromisloos te kunnen verderzetten. Elk vergelijk dat eventueel toch dient gevonden te worden, wordt al op voorhand als een nederlaag beschouwd en de verantwoordelijken voor die toegeving uit de eigen groep worden aan de schandpaal genageld. Nationalisme houdt niet van compromissen. Het is alles of niets. Hoogstens worden tactische keuzes getolereerd, zoals de regionalisering en communautarisering die aan de uiteindelijke splitsing van België voorafgaan. Nationalisten die dit soort compromissen nastreven, worden door nog radicalere nationalisten uitgescholden voor “verraders”. Het beste voorbeeld is de verhouding in België tussen het Vlaams Belang en de tactisch “meer gematigde” N-VA. Er zijn ook geen nuances. Het is zwart of wit. Relativeringszin is de nationalisten vreemd. En dat maakt de aanhangers van nationalisme zo agressief en negativistisch. Mensen die hen bekritiseren, zullen hen niet kunnen overtuigen, zeker niet als ze van de groep zijn die bestreden wordt (bijvoorbeeld Franstalige Belgen die kritiek hebben op Vlaams-nationalisten). Hun argumenten zijn voor de nationalisten waardeloos. Mensen uit dezelfde groep die kritiek leveren op de nationalisten worden – zoals gezegd – aanzien als domme mensen en zelfs verraders, ook al zullen sommige nationalisten toch nog proberen deze “afdwalers” terug op het goede pad te brengen. Was zoiets ook niet gebruikelijk voor “ketters” gedurende de godsdienstwisten?

Als de hele realiteit louter vanuit de “nationale” eigenheid, of wat daarvoor moet doorgaan, bezien wordt, mogen “volksvreemden” anders behandeld worden. Zulke realiteitsbehandeling mag en moet in vraag gesteld worden. Zij die deze wereldbeschouwing huldigen moeten bestreden worden op grond van humane, democratische, solidaire, liberale, christen-democratische, ecologistische, Europeesvoelende, kortom universalistische gevoelens, op basis van de paradoxale eigenheid van de mensheid zelf: de intrinsieke schoonheid eigen aan het verschil dat elke aardbewoner uniek maakt. Argumenten als: “je kan dat niet vermijden, de nationalisten zullen triomferen” getuigen van intellectuele zwakte. Evengoed kan men dan voor oorlog pleiten, omdat oorlog onvermijdelijk is.

We zullen afstand nemen van de politieke actualiteit om de menselijke realiteit en haar drijfveren kort te bestuderen. Stilstaan bij de geschiedenis is nuttig. Zeker in tijden van versnelling is het een rustpunt. Laten we eens afstand nemen van onze beperkte perceptie en redeneren in termen die het menselijk bevattingsvermogen zoniet overstijgen, dan wel tarten. Het heelal bestaat 13,5 miljard jaar. Het is gevuld met meer dan 100 miljard sterrenstelsels. Onze melkweg is een betrekkelijk klein deel van één sterrenstelsel, waarvan de planeten draaien rond wat wij de zon noemen. Onze aarde is 4,5 miljard jaar oud[4]. Het leven op deze planeet is wellicht 4 miljard jaar oud. Pas 60 miljoen jaar geleden ontstonden primaten, de rechtstreekse stamvaders van de mens. 2 Miljoen jaar geleden ontstond de mens, 200.000 jaar geleden de moderne mens. De evolutie van de moderne mens beslaat dus nog geen 5% van het bestaan van de aarde en minder dan 0.002% van de geschiedenis van het heelal.

0.002% is oneindig weinig. Ter vergelijking: op 1/50.000ste van een gemiddeld mensenleven wordt een foetus een embryo. Het heelal, de aarde kunnen zonder de mens. Een vrouw kan zonder foetus. De mens kan echter niet zonder de aarde, zeker niet met zijn huidige beperkte technologie. Nederigheid is gepast, zorg voor iets kwetsbaars als de mens ook. In die optiek is het ongelooflijk dat de mens er maar niet in slaagt nederig te zijn en steeds weer nieuwe conflicten genereert tegen zijn eigen ras. Nochtans kent hij zijn eigen recente verschijning in de kosmos, zijn vergankelijkheid en weet hij dat anderen ongeacht hun moedertaal of afkomst in staat zijn dezelfde emoties te ervaren als hemzelf. Maar hoeveel eenheid de mensheid ook toont, steeds zullen er letterkundigen, filosofen, politici, opiniemakers, journalisten enz. zijn die bepaalde zichtbare verschillen “vaststellen”, overdrijven en uitbuiten. Is het sterker dan henzelf? Zijn ze gefrustreerd om hun eigen kleinheid en voelen ze de nood om deel uit te maken van een uitgevonden groep? Misschien heeft elke mens nood om ergens tégen te zijn en slagen nationalisten er niet in deze agressie te kanaliseren naar hun sinistere doeleinden toe.

Van waar komen we? Wat doen we hier? Waar gaan we naartoe? Misschien zijn dit wel de drie meest fundamentele vragen die het menselijk wezen zich kan stellen. De eerste twee vragen hebben een indirect praktisch nut. De boeddhist die gelooft dat hij gereïncarneerd is, zal zijn best doen om het in zijn huidige leven het beter te doen teneinde in een hogere fase te incarneren. De protestant die gelooft dat God hem schiep met een vooraf bepaald doel zal pogen door de materiële en spirituele rijkdom die hij gedurende zijn aards leven vergaart te bewijzen dat hij overeenkomstig Gods plan handelt. De atheïst kan door zijn geloof in de mensheid zelf humaan zijn. Uiteindelijk zijn de meeste, zoniet alle mensen voornamelijk gericht op de wereldse realiteit. Elke mens is in staat tot het vellen van een rationeel oordeel. Elke mens kan verdriet en vreugde voelen, bij hemzelf, maar ook bij de andere. Gelovigen en ongelovigen zijn hiertoe in staat. De kracht tot medeleven is één van de merkwaardigste kenmerken van ons ras.

De realiteit kan maar bestaan wanneer er mensen zijn. Tot nog toe is de mens het enige wezen waarvan we met zekerheid weten dat hij redelijk kan denken, dat hij oog kan hebben niet alleen voor het heden, maar ook voor het verleden en, vooral, voor de toekomst. Hij kan het verleden, het heden en de toekomst ook gebruiken of vervormen. Een paar ogenblikken geleden hadden we het over menselijke eenheid. Toch blijkt dat de mens in de praktijk verdeeld leeft. Verdeeld in sociale strata, verdeeld in culturele sferen, verdeeld in staten. Men kiest niet bij geboorte voor verdeeldheid. Men kan ze wel pogen op te heffen. De Westerse mens wordt geboren in een staat, hij leeft er, hij sterft er. Hij kan van staat verwisselen, maar steeds zal men hem wijzen op zijn staatsaanhorigheid. Arbeiders kunnen burgers worden, theaterspelers filmacteurs. Maar niemand kan zich ontdoen van staatsaanhorigheid, tenzij hij rechteloos verkiest te zijn. Staatsburgerschap is dus bijzonder sterk. Met staten kan men spotten, maar niet met het wezen van “een” staat zelf. Nationalisme wordt gevreesd, geminacht, geminimaliseerd... maar hoe vaak wordt deze continüe toestand van het bestaan van de staat op zich bespot?

Een staat is een territorium met mensen en een gezag, dat wetten uitvaardigt en die ook verplicht kan maken omdat het die mensen ook kan straffen indien ze de wetten niet naleven. Dat gezag of die overheid doet aan politiek.[5] In elke staat bestaat politiek, hetzij in haar openbare vorm, in haar democratische uiting, hetzij heimelijk in dictaturen of in totalitaire regimes. Politiek regelt het leven van de burgers. Spanningen ontstaan wanneer de burgers het niet eens zijn met de politiek die wordt gevoerd of wanneer vertegenwoordigers menen in de naam van een afgebakende entiteit een “volkseigen” politiek te mogen voeren. Deze spanningen kunnen binnenstaats zijn, maar kunnen zich ook afspelen tussen staten.

Het streven van socialisten, christen-democraten, liberalen en ecologisten wil in principe elke mens gelukkiger maken. Elke mens moet meer gelijk zijn, meer verbonden, meer vrij, meer voeling hebben met de natuur volgens deze grote, Westerse ideologieën. Zelfs ideologiëen die de Westerlingen als barbaars omschrijven, zoals het islamisme[6], meent dat het alle wereldburgers in principe kan overtuigen van haar idealen. Een politieke ideologie is er inderdaad in wezen op gericht om individuen te overtuigen, om hen lid te maken van hun ideeëngoed. Zo ontstaan partijen. Slechts één gedachtestroom en haar uitspattingen vormt hier een uitzondering op: het nationalisme.

[1] We gaan hierbij uit van het filosofisch aanvaarde standpunt dat er buiten de mens een tastbare werkelijkheid bestaat.
[2] Velen schijnen zelfs te vergeten dat deze termen niet eens in de Grondwet staan.
[3] En wie legt het tijdstip vast waarop deze verschillen worden opgetekend ? Wat als er gelijkenissen zijn?
[4] Dalrymple, G.B. The Age of the Earth, California: Stanford University Press, 1991.
[5] Van het Griekse woord “polis” dat stad(staat) betekent.
[6] Is er sedert 1789 een andere ideologie ontstaan?

DE WANKELE BASIS VAN GROOT-NEDERLAND

Marnix Beyen stelt een syllabus errorum samen bij het fusievoorstel van Geert Wilders Marnix Beyen is historicus aan de Universiteit Antwerpen. Ziehier een volstrekt overbodig opiniestuk. Overbodig omdat de gemiddelde lezer van De Morgen voldoende historisch geschoold is om te beseffen dat Geert Wilders en Martin Bosma historische wartaal verkopen ('Vlaanderen en Nederland, wij horen bij elkaar', DM 8/7 zie http://http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/De-Gedachte/article/detail/340105/2008/07/08/Vlaanderen-en-Nederland-wij-horen-bij-elkaar.dhtml)

Overbodig omdat de redactie van De Morgen dit stuk ongetwijfeld louter als folklore heeft opgenomen en een ernstige repliek dus eigenlijk niet van toepassing is. Docenten geschiedenis begrijpen echter doorgaans geen humor en steigeren dan ook telkens als het verleden onrecht wordt aangedaan. Beschouw, waarde lezer, de hiernavolgende syllabus errorum dan ook als een vorm van therapeutisch schrijven.

Aangezien u na deze introductie toch al afgehaakt hebt om belangrijkere zaken in de krant te lezen, kan ik maar meteen met het pedantste deel van mijn tekst beginnen: het aangeven van de historische onjuistheden. Fout nummer één: Jules Destrée schreef nooit "Il n'y a pas de Belges", maar wel "Il n'y a plus de Belges". Het onderscheid is cruciaal, aangezien Destrée met zijn open brief niet het fundamentele bestaansrecht van België in twijfel trok, maar een dynamiek betreurde die het bestaan van het door hem geliefde België bedreigde.

Fout nummer twee: "Onderwijs in het Nederlands was verboden." Uiteraard deden zich op alle niveaus van het onderwijs in de loop van de negentiende eeuw verfransende tendenzen voor, maar van een wettelijk verbod op het Nederlands was hoegenaamd geen sprake. Het lager onderwijs bleef gedurende de hele negentiende eeuw grotendeels 'Vlaamstalig'. Verplichtende bepalingen in verband met de onderwijstaal zijn er de facto pas gekomen met de door de Vlaamse beweging afgedwongen taalwetten.

Daarmee zijn we meteen bij fout nummer drie aangekomen: "De Belgische staat voerde vanaf zijn oprichting zware aanvallen uit op het Nederlandstalige karakter van Vlaanderen." Eigenlijk hangt deze zin samen van de fouten. Vlaanderen had voor 1830 geen Nederlandstalig karakter, aangezien er verschillende varianten van het 'Vlaams' werden gesproken. In wezen had de Vlaamse bevolking de keuze tussen twee cultuurtalen, het Frans en het Nederlands, die zij allebei als 'vreemde talen' ervoeren. De elites die de Belgische staat creëerden en aanvankelijk domineerden kozen vanzelfsprekend voor het Frans als cultuur- en bestuurstaal. Het Vlaams kon als volkstaal gerust blijven bestaan. Meer zelfs, het werd gestimuleerd omdat het België anders maakte dan Frankrijk. Voor wie dat Vlaams, of het ermee verwante Nederlands, tot cultuur- en bestuurstaal wilde maken hadden zij uitsluitend onbegrip, wat een diepgeworteld antiflamingantisme verklaart. De Belgische staat viel daarmee het Nederlandstalige karakter van Vlaanderen echter niet aan. Integendeel zelfs, de staat heeft een democratisch kader geschapen waarin de vernederlandsing van Vlaanderen kon plaatsgrijpen ondanks de verfranste elite.

Ik laat de fouten voor wat ze zijn en stap over naar de eenzijdigheden en dubbelzinnigheden. Zo is er de voortdurende gelijkschakeling van 'Vlaanderen' met de 'Zuidelijke Nederlanden'. Daarmee wordt enerzijds ontkend dat ook Franstalige gewesten deel hebben uitgemaakt van de "gezamenlijke geschiedenis" die Wilders en Bosma zo ophemelen, en dat zij zelfs mee vorm hebben gegeven aan de Nederlandse opstand, ook al ontwikkelde er zich een sterkere Spaansgezinde opinie (nota: dit is onwaar, taal speelde geen rol in de middeleeuwen, M. Beyen doelt hier wellicht op de Unie van Atrecht versus de Unie van Utrecht, maar die eerste Unie omvatte naast Franstalige ook Dietstalige gewesten). Anderzijds wordt hiermee een gelijkschakeling gesuggereerd tussen het historische en het moderne Vlaanderen. Oosterweel lag in 1567 echter nog niet in Vlaanderen en als de Vlaamse Leeuw al "in eenzaamheid brulde", dan was dat slechts in een gebied dat overeenkomt met het huidige Oost-, West-, Frans- en Zeeuws-Vlaanderen. Van een "hereniging" tussen Vlaanderen en Nederland kan dan ook nooit sprake zijn.

Als zij dan toch zo nodig historische blunders ongedaan willen maken, dan moeten Wilders en Bosma Wallonië erbij nemen. Een volgende historische eenzijdigheid is het volstrekt negeren van de zeventiende en de achttiende eeuw. Het noorden floreerde, het zuiden sliep, zo suggereren de auteurs. Dat zich intussen in beide landen een dynamiek voordeed die ze heel sterk van elkaar deed verschillen, bedekken zij met de mantel der lotsverbondenheid. Nochtans ging het daarbij om processen die Wilders en zijn partij bepaald niet onbelangrijk vinden.

Bestond er volgens deze tegenstanders van de islamisering in de premoderne tijd dan misschien nog geen link tussen religie en cultuur? Of is het onderscheid tussen een protestantse en een katholieke cultuur futiel in het licht van de eenheid van het avondlandse christendom?

Laatste categorie: de raciaal getinte toogpraat. Dit is niet meteen mijn domein, dus hier aarzel ik wat. Want misschien hebben Wilders en Bosma wel wetenschappelijke bewijzen om aan te tonen dat de verschillen tussen een Duitser uit Hamburg en een Duitser uit München een stuk groter zijn dan die tussen een Groninger en een Gentenaar. Misschien kunnen zij grafieken aanvoeren waarin oogkleuren, schedelmaten en bloedgroepen met elkaar worden vergeleken. Sta mij toe te twijfelen zolang ik die bewijzen niet heb. En excuseert u mij nogmaals voor mijn volstrekt humorloze benadering van Wilders' en Bosma's geraffineerde kolder.

dinsdag 8 juli 2008

BHV NIET HET ECHTE PROBLEEM, TAALFEDERALISME WEL

In een lezenswaardig opiniestuk in ("B-H-V, meer dan vijf minuten politieke moed", D.M. 9.05.08, p. 19 zie http://www.bplus.be/NL/B_plus_reageert-119.php) geven T. Van de Calseyde en G. Vanden Burre (B Plus) hun opinie over de toekomst van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Zij vinden het naar eigen zeggen "onbegrijpelijk" dat deze kwestie tot zo'n "symbooldossier" is kunnen uitgroeien en stellen tegelijk voor om B-H-V in ruil voor een federale kieskring te splitsen. Is B-H-V inderdaad niet meer dan een symbooldossier en volstaat het om een federale kieskring in te voeren om alle problemen op te lossen?

Politici stellen vaak dat het "probleem" B-H-V nu al sedert 1963 aansleept. Tegelijk zeggen ze dat het Grondwettelijk Hof (destijds Arbitragehof) in 2003 bepaald heeft dat het kiesarrondissement ongrondwettelijk is en derhalve gesplitst dient te worden (Arrest 73/2003). Hier valt één en ander op te zeggen. Allereerst is het niét zo dat de kwestie B-H-V sedert 1963 "aansleept". De eerste splitsingvoorstellen dateren van de jaren 1970 en vóór 2004 werd de laatste mars om B-H-V te splitsen in 1974 gehouden door de VVB. De kwestie lag dus 30 jaar stil! Ten tweede is het vreemd dat politici nu zeggen dat het probleem én al 40 jaar aansleept én zich tegelijk beroepen op een vrij recent arrest van het Grondwettelijk Hof om hun gelijk te onderstrepen. Indien in 2002 (invoering provinciale kieskringen) een ongrondwettelijke toestand geschapen werd, waartegen het Hof enkele jaren geleden zou hebben geprotesteerd, waarom projecteert men dan dit 'probleem' tientallen jaren vóór het fameuze Arrest?

Alvorens op de meer technische zijde van de problematiek in te gaan, formuleren we volgende bedenkingen. Ten eerste: is het niet zo dat in alle officieel meertalige staten meertalige kieskringen bestaan? Ten tweede: quid indien morgen echte, Europese meertalige partijen aan verkiezingen zullen meedoen? Gaat men die ook op een taalrol zetten? Ten derde: Welke kieskring is in de geglobaliseerde, meertalige wereld het meest toekomstgericht: Halle-Vilvoorde of B-H-V? Is B-H-V "oubollig" of net avantgardistisch? Ten vierde: waarom willen de Vlaams-nationalistische partijen enerzijds Brussel als hoofdstad van hun republiekje, maar wensen ze anderzijds geen kieskring die Halle-Vilvoorde én Brussel omvat? Ten vijfde: zullen de nationalistische aspiraties door een appeasement-politiek stoppen of net toenemen?

Overigens dient er nogmaals opgemerkt te worden dat het Grondwettelijk Hof nérgens stelt dat B-H-V gesplitst moet worden. Voorts is het bestaan van de kieskring B-H-V op zich niét ongrondwettelijk (Arrest 90/1994). De Belgische Grondwet verbiedt uiteraard niet het bestaan van meertalige kieskringen. Zelfs de huidige situatie is niet ongrondwettelijk. Als dit wel het geval zou zijn, dan zou het Grondwettelijk Hof de kiesregeling, waarbij B-H-V een uitzondering vormt op het systeem van provinciale kieskringen, in 2003 reeds vernietigd hebben. Wel is het zo dat de kandidaten binnen B-H-V anders behandeld worden dan in andere provincies: de provincie Vlaams-Brabant vormt voor de federale verkiezingen immers niet één kiesarrondissement. Nochtans is deze andere behandeling niet discriminerend van aard. De redenen hiervoor werden ook door het Grondwettelijk Hof aangegeven: de samenstelling van de kieskringen op het grondgebied van de vroegere provincie Brabant kan gepaard gaan met modaliteiten die kunnen afwijken van die in andere provincies teneinde een communautair evenwicht te bewaren. Het volstaat, met andere woorden, dat de Wetgever het bestaan van de kieskring B-H-V op deze manier motiveert om aan de huidige, schimmige toestand een einde te stellen.

Nochtans kiezen de Nederlandstalige partijen voor het splitsingscenario. Waarom? Het antwoord op deze vraag kan enkel maar gegeven worden door de invloed van het taalnationalisme. Nergens in het liberalisme, in de christen-democratie, in het socialisme of ecologisme wordt gesproken over de congruentie van taal- en (deel)staatsgrenzen. Deze eis is daarentegen wél een klassiek-nationalistische eis. Dit verklaart meteen waarom het VB en de N-VA de grootste voorstanders zijn van een splitsing van het kiesarrondissement. De inzet is immers niet het aanpassen van de arrondissementele grenzen aan de federale staatsstructuur, maar wel de afbakening van een nieuwe staatsgrens. Met name wil men verhinderen dat, indien België ophoudt te bestaan, de residuele Belgische staat delen van de "gemengde gebieden" door referenda opeist. Internationaalrechtelijk is het immers zo dat bij een secessie de oude binnengrenzen van de geïmplodeerde staat, de nieuwe staatsgrenzen worden.

In dat kader zijn overal in België de deelstatelijke grenzen afgebakend, behalve in B-H-V en in de faciliteitengemeenten. Daarom moet, volgens de Vlaams-nationalistische doctrine, het kiesarrondissement B-H-V voor de Kamer, de Senaat en voor de Europese verkiezingen “zonder toegevingen” gesplitst worden. Ook van een uitschrijvingsrecht voor Franstaligen kan geen sprake zijn, omdat dit het hybride karakter van het arrondissement toch nog in zekere zin zou doen overleven. Daarom ook moeten de faciliteitengemeenten verdwijnen en moet het gerechtelijk arrondissement gesplitst worden. Zonder deze voorafgaande maatregelen is een Vlaamse onafhankelijkheid technisch gezien immers uiterst moeilijk te bereiken.

In die zin is de inzet van B-H-V dus kapitaal en zelfs even groot – zoniet groter – dan die van de splitsing van de sociale zekerheid. Hier gaat het om de territoriale integriteit van België zelf. De voorstellen, die men van sommige Belgischgezinden, zoals van voornoemde mensen van B Plus, nu en dan hoort en die erop neerkomen B-H-V te splitsen in ruil voor een federale kieskring voor een bepaald aantal Kamerleden, getuigen derhalve van een schrijnend gebrek aan politiek inzicht en naïviteit. Een federale kieskring (hoe wenselijk ook) kan nooit een "prijs" zijn om een splitsing te doen aanvaarden omdat B-H-V door zijn meertalig karakter en de band die het schept tussen Brussel en zijn hinterland één van de hoekstenen is waarop België rust. Vroeger speelde Brabant die rol, maar sinds de splitsing van de provincie in 1995 werd die rol de facto door B-H-V overgenomen. We merken hierbij op dat een federale kieskring allesbehalve een mirakeloplossing is. Ook in zulke kieskring kunnen immers (extreme) nationalististen verkozen worden, zeker wanneer men het aantal zetels per taalgroep vooraf "vergrendelt".

De enige uitweg uit deze als krankzinnig overkomende impasse, die steeds minder en minder mensen interesseert – even begrijpelijk als onterecht – is de creatie van een Brabantse én van een nationale kieskring, gepaard gaande met de vervanging van het duale 'federalisme' door een provinciaal unitarisme (of federalisme). Het huidige systeem heeft nu al meer dan 30 jaar bewezen dat het niet alleen duur, inefficiënt, hypercomplex, discriminerend, ondemocratisch, volledig anachronistisch, tijdverspillend, absurd en onlogisch is. Meer nog, het taalfederalisme leidt naar een hyperpolarisering die gewoonweg onhoudbaar is. Als het Belgisch federalisme niet verdwijnt, is de "prijs" die we gaan betalen aan de 5 tot 10% flaminganten, wallinganten en attachisten het opdoeken van de Belgische, meertalige democratie en misschien zelfs van de Europese Unie.

Het valt niet te betwijfelen dat de intenties van voornoemde mensen van B Plus goed zijn, maar indien zij denken door toegevingen aan de nationalisten de zaak te pacificeren, dwalen zij. Na de conferentie van München (1938) werd het arrondissement Sudetenland ook gehomogeniseerd. De rest is geschiedenis.

Samengevat kan men dus zeggen dat de splitsing van B-H-V gaat over de congruentie van een taal- en een staatsgrens. Eens BHV gesplitst, is het oneindig veel makkelijker om België te splitsen. Een nationale kieskring is in het kader van internationale onderhandelingen van geen waarde omdat bij een splitsingscenario België ergo die nationale kieskring stopt met bestaan!
Dààrom willen de taalnationalisten B-H-V splitsen.